niderlandzko » niemiecki

links1 <linkse, linkser, meest links> [lɪŋks] PRZYM.

1. links (naar, aan de linkerzijde):

links
linke(r, s)
de linkse deur
die linke Tür

2. links (met de linkerhand of linkervoet werkend):

links
linkshändig
dit kind is van nature links
dieses Kind ist von Natur (aus [o. her] ) links

3. links (onhandig):

links
linkisch
links
ungelenk
links
ungeschickt
linkse manieren
linkische Manieren l.mn.

links2 [lɪŋks] PRZYSŁ.

1. links (naar, aan de linkerzijde):

links
links
het links afslaande verkeer
die Linksabbieger
het hoofd links buigen
den Kopf nach links biegen
iem links laten liggen przen.
jdn links liegen lassen
links en rechts
links und rechts
links moet stoppen
Verkehr von links muss anhalten

2. links (met de linkerhand of linkervoet werkend):

links
linkshändig
links schrijven
links schreiben

3. links pol.:

links
links
(op) links stemmen
links wählen

Przykładowe zdania ze słowem links

links aanhouden
sich links halten
Nieuw Links pol.
die neue Linke
links voorsorteren
sich links einordnen
links schrijven
links schreiben
het links afslaand verkeer
die Linksabbieger
een bocht naar links
eine Linkskurve
het links afslaande verkeer
die Linksabbieger
het hoofd links buigen
den Kopf nach links biegen
stem (op) links!
wähle links!
naar links opschuiven
(nach) links aufrücken
links en rechts
links und rechts
iem links laten liggen przen.
jdn links liegen lassen
links moet stoppen
Verkehr von links muss anhalten
(op) links stemmen
links wählen
naar links/rechts
nach links/rechts
de muur helt naar links
die Wand hängt (nach) links über
schik eens wat naar links
rück mal ein bisschen nach links
links/rechts van de Rijn
links-/rechtsrheinisch
dit kind is van nature links
dieses Kind ist von Natur (aus [o. her] ) links
de weg buigt hier naar links
der Weg biegt [o. zweigt] hier nach links ab

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne