Tłumaczenia dla hasła „Rollos“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

rol·len¹ <rolde, h./i. gerold> [rɔlə(n)] CZ. cz. przech.

1. rollen (rondwentelend voortbewegen):

rollen

rollen

een vat over de straat rollen

ein Fass über die Straße rollen

2. rollen (rondwentelen):

rollen

rollen

rollen

herumwälzen pot.

3. rollen (oprollen):

rollen

(auf)rollen

een sigaret rollen

(sich C. ) eine Zigarette drehen

de egel rolt zich tot een bal

der Igel rollt sich zusammen

4. rollen (wikkelen):

rollen

rollen

rollen

wickeln

rollen

aufrollen

zich in een deken rollen

sich in eine Decke (ein)rollen

5. rollen (met een rol aandrukken):

rollen

rollen

rollen

walzen

gras rollen

Gras mähen

6. rollen (rollend vormen):

rollen

rollen

rollen

schneiden

7. rollen (op behendige wijze stelen):

rollen

klauen pot.

rollen

stehlen

iem rollen

jdn bestehlen

ko·los <kolos|sen> [kolɔs] RZ. r.m.

1. kolos (voorwerp):

kolos

Koloss r.m.

2. kolos (personen):

kolos

Riese r.m.

kolos

Koloss r.m. żart.

een kolos van een kerel

ein riesenhafter Kerl

roos <rozen> [ros] RZ. r.ż.

1. roos plantk.:

roos

Rose r.ż.

op rozen zitten przen.

auf Rosen gebettet sein

zijn weg gaat niet over rozen przen.

er hat es nicht leicht

wilde roos

Hundsrose r.ż.

geen roos zonder doornen przysł.

keine Rose ohne Dornen

2. roos (schietschijf):

roos

Schwarze r.n.

in de roos schieten ook przen. (succes hebben met iets)

ins Schwarze treffen

in de roos schieten (het bij het juiste eind hebben)

den Nagel auf den Kopf treffen

3. roos (belroos, wondroos):

roos

Rose r.ż.

4. roos ((schilfers van) hoofdroos):

roos

Schuppen l.mn.

5. roos (schijf van het kompas):

roos

Rose r.ż.

roos

Windrose r.ż.

slapen als een roos przen.

schlafen wie ein Murmeltier

col·lo <colli> RZ. r.n.

collo

Frachtstück r.n.

per collo

pro Stück

rol·la·tor <rollator|s> [rɔlatɔr] RZ. r.m. (looprek)

rollator

Rollator r.m.

rol·la·de <rollade|s, rollade|n> [rɔladə] RZ. r.ż.

rollade

Rollbraten r.m.

rol·luik <rolluik|en> [rɔllœyk] RZ. r.n.

rolluik

Rollladen r.m.

wil·loos <willoze, willozer, meest willoos> [wɪlos] PRZYM.

willoos

willenlos

tal·loos [tɑlos] PRZYM.

talloos

zahllos

talloos

unzählig

talloos

unzählbar

talloze keren

unzählige Male l.mn.

grol·len <grolde, h. gegrold> [ɣrɔlə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. grollen:

grollen (brommend geluid maken)

knurren

grollen (varken)

grunzen

grollen (kat)

schreien

mijn maag grolt

mir knurrt der Magen

2. grollen (grappen verkopen):

grollen

ulken

grollen

juxen pot.