niderlandzko » niemiecki

in·vrie·zen <vroor in, h. ingevroren> [ɪnvrizə(n)] CZ. cz. przech.

aan·vre·ten <vrat aan, h. aangevreten> [anvretə(n)] CZ. cz. przech.

aan·voe·gend [anvuɣənt] PRZYM.

aan·vra·gen <vroeg aan, h. aangevraagd> [anvraɣə(n)] CZ. cz. przech.

be·vrie·zen1 <bevroor, h. bevroren> [bəvrizə(n)] CZ. cz. przech.

1. bevriezen (in vaste toestand doen overgaan):

aan·ve·gen <veegde aan, h. aangeveegd> [anveɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. aanvegen (door vegen in orde brengen):

aan·vin·ken <vinkte aan, h. aangevinkt> [anvɪŋkə(n)] CZ. cz. przech.

aan·voe·len1 <voelde aan, h. aangevoeld> [anvulə(n)] CZ. cz. przech.

2. aanvoelen (even aanraken):

aan·voe·ren <voerde aan, h. aangevoerd> [anvurə(n)] CZ. cz. przech.

2. aanvoeren (met een vervoermiddel aanbrengen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski