Tłumaczenia dla hasła „binnenwaaien“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

bin·nen·waarts¹ [bɪnə(n)warts] PRZYM.

binnenwaarts

Einwärts-

bin·nen·wa·ter <binnenwater|en> [bɪnə(n)watər] RZ. r.n.

binnenwater

Binnengewässer r.n.

bin·nen·gaan <ging binnen, i. binnengegaan> [bɪnə(n)ɣan] CZ. cz. nieprzech.

binnengaan

hineingehen

binnengaan

hereingehen

het huis binnengaan

ins Haus (hinein)gehen

bin·nen·baan <binnen|banen> [bɪnə(n)ban] RZ. r.ż.

1. binnenbaan (het dichtst bij het midden):

binnenbaan

Innenbahn r.ż.

2. binnenbaan (overdekt):

binnenbaan

Hallenbahn r.ż.

bin·nen·in [bɪnə(n)ɪn] PRZYSŁ.

binnenin

im Innern

binnenin

innen

binnenin

innendrin pot.

bin·nen·maat <binnen|maten> [bɪnəmat] RZ. r.ż.

binnenmaat

Innenmaß r.ż.

binnenmaat

lichte(s) Maß r.ż.

bin·nen·werk [bɪnə(n)wɛrk] RZ. r.n. geen l.mn.

1. binnenwerk (werk binnenshuis):

binnenwerk

Hausarbeit r.ż.

2. binnenwerk (werk binnen in een gebouw):

binnenwerk

Innenarbeiten l.mn.

3. binnenwerk:

binnenwerk (inwendige delen)

Werk r.n.

binnenwerk (inwendige delen)

innere(r) Mechanismus r.m.

binnenwerk (aandrijvingsmechanisme)

Triebwerk r.n.

het binnenwerk van een klok

das Uhrwerk

4. binnenwerk (binnenbekleding):

binnenwerk

Futter r.n.

binnenwerk

Fütterung r.ż.

aan·waai·en <waaide aan/woei aan, i. aangewaaid> [anwajə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. aanwaaien (zonder moeite eigen worden):

aanwaaien

anfliegen

alles waait hem zomaar aan

alles fliegt ihm nur so an

2. aanwaaien (door wind):

aanwaaien

anwehen

kom nog eens aanwaaien

schau noch mal vorbei

laat op de avond kwam hij nog aanwaaien

spät am Abend kam er noch hereingeschneit

bin·nen·bad <binnen|baden> [bɪnə(n)bɑt] RZ. r.n.

binnenbad

Hallenbad r.n.

bin·nen·ste <binnenste|n> [bɪnə(n)stə] RZ. r.n.

binnenste

Innere(s) r.n.

binnenste (versterkend)

Innerste(s) r.n.

het binnenste van de aarde

das Erdinnere

in zijn binnenste

(tief) in seinem Inneren

in zijn binnenste

innerlich

het binnenste buiten keren

das Innere nach außen kehren

het binnenste buiten keren przen.

alles auf den Kopf stellen

bin·nen·zak <binnenzak|ken> [bɪnə(n)zɑk] RZ. r.m.

binnenzak

Innentasche r.ż.

bin·nen·zee <binnenzee|ën> [bɪnə(n)ze] RZ. r.ż.

1. binnenzee ((bijna) geheel door één land ingesloten zee):

binnenzee

Binnenmeer r.n.

2. binnenzee (baai):

binnenzee

Meeresbucht r.ż.

bin·nen·band <binnenband|en> [bɪnə(n)bɑnt] RZ. r.m.

binnenband

Schlauch r.m.

bin·nen·blad <binnenblad|en> [bɪnə(n)blɑt] RZ. r.n.

binnenblad

Innenseite r.ż.

bin·nen·dijk <binnendijk|en> [bɪnə(n)dɛik] RZ. r.m.

binnendijk

Binnendeich r.m.

binnendijk (langs rivieren)

Flussdeich r.m.

binnendijk (langs rivieren)

Flussdamm r.m.

bin·nen·huis <binnenhuizen> [bɪnə(n)hœys] RZ. r.n.

binnenhuis

Interieur r.n.

bin·nen·kant <binnenkant|en> [bɪnə(n)kɑnt] RZ. r.m.

binnenkant

Innenseite r.ż.

aan de binnenkant

innen

een rok aan de binnenkant strijken

einen Rock (von) links bügeln

bin·nen·stad <binnen|steden> [bɪnə(n)stɑt] RZ. r.ż.

binnenstad

Innenstadt r.ż.

binnenstad

Stadtmitte r.ż.

binnenstad (van grote steden ook)

City r.ż.

bin·nen·land <binnenland|en> [bɪnə(n)lɑnt] RZ. r.n.

1. binnenland (het inwendige van een land):

binnenland

Binnenland r.n.

binnenland

Landesinnere r.n.

de binnenlanden van Afrika

das Binnenland von Afrika

2. binnenland (land binnen de grenzen):

binnenland

Inland kein l.mn.

3. binnenland (binnendijks land):

binnenland

Deichland kein l.mn.