niderlandzko » niemiecki

kri·ti·se·ren <kritiseerde, h. gekritiseerd> [kritizerə(n)] CZ. cz. przech.

1. kritiseren (beoordelen):

2. kritiseren (hekelen):

be·kri·ti·se·ren <bekritiseerde, h. bekritiseerd> [bəkritizerə(n)] CZ. cz. przech.

po·li·ti·se·ren1 <politiseerde, h. gepolitiseerd> [politizerə(n)] CZ. cz. przech.

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] CZ. cz. przech.

chlo·ren <chloorde, h. gechloord> [xlorə(n)] CZ. cz. przech.

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

hinkriegen pot.

4. versieren pot. (verleiden):

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] CZ. cz. przech. form.

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] CZ. cz. przech. (met ‘het’)

hoef·die·ren [huvdirə(n)] RZ. l.mn.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski