Tłumaczenia dla hasła „geploegde“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ge·ploe·ter [ɣəplutər] RZ. r.n. geen l.mn.

geploeter

Schinderei r.ż.

be·voeg·de <bevoegde|n> RZ. r.m. en r.ż.

bevoegde (die erover gaat)

zuständige Person r.ż.

bevoegde (gemachtigde)

Befugte(r) r.ż. (r.m.)

bevoegde (aan de bekwaamheidseisen voldoend)

qualifizierte [o. kompetente] Person r.ż.

be·ploe·gen <beploegde, h. beploegd> [bəpluɣə(n)] CZ. cz. przech.

beploegen

pflügen

ge·zeg·de <gezegde|n, gezegde|s> [ɣəzɛɣdə] RZ. r.n.

1. gezegde (uitdrukking):

gezegde

Redensart r.ż.

gezegde

Redewendung r.ż.

een bekend gezegde

eine bekannte Redensart

2. gezegde (wat iem zegt):

gezegde

Worte l.mn.

gezegde

Äußerung r.ż.

3. gezegde taalk.:

gezegde

Prädikat r.n. spec.

gezegde

Satzaussage r.ż.

ge·plo·zen CZ.

geplozen volt. deelw. van pluizen

Zobacz też pluizen

plui·zen <pluisde, h. gepluisd> [plœyzə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. pluizen (pluizen afgeven):

pluizen

fusseln

die stof pluist erg

dieser Stoff fusselt sehr

2. pluizen (iets nazoeken):

pluizen

stöbern

in een boek pluizen

in einem Buch stöbern

ge·pla·veid [ɣəplavɛit] PRZYM.

geplaveid

gepflastert

om·ploe·gen <ploegde om, h. omgeploegd> [ɔmpluɣə(n)] CZ. cz. przech.

omploegen

umpflügen