Tłumaczenia dla hasła „ijskonijn“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ko·nijn <konijn|en> [konɛin] RZ. r.n.

1. konijn (dier):

konijn

Kaninchen r.n.

een tam konijn

ein Hauskaninchen

2. konijn:

konijn (vlees)

Kaninchenfleisch r.n.

konijn (bont)

Kaninchenfell r.n.

het is bij de konijnen af

es ist kaum zu überbieten

ijs·koud [ɛiskɑut] PRZYM.

1. ijskoud (zo koud als ijs):

ijskoud

eiskalt

ijskoud

eisig

hij kreeg het ijskoud

ihm wurde eiskalt

een ijskoude wind

ein eisiger Wind

2. ijskoud przen.:

ijskoud

eiskalt

ijskoud

unverfroren

ijskoud (van karakter)

kaltschnäuzig

hij bleef ijskoud zitten

er blieb unverfroren sitzen

een ijskoude ontvangst

ein eisiger Empfang

to·nijn <tonijn|en> [tonɛin] RZ. r.m.

tonijn

T(h)unfisch r.m.

ijs·tijd <ijstijd|en> [ɛistɛit] RZ. r.m.

ijstijd

Eiszeit r.ż.

ijs·co·man <ijscoman|nen> [ɛiskomɑn] RZ. r.m.

ijscoman

Eismann r.m.

ijse·lijk [ɛisələk] PRZYM.

1. ijselijk (afgrijselijk):

ijselijk

scheußlich

ijselijk

grässlich

2. ijselijk (hevig):

ijselijk

unheimlich

ijselijk

ungeheuer

ijselijk koud

eiskalt

proef·ko·nijn <proefkonijn|en> [prufkonɛin] RZ. r.n. ook przen.

proefkonijn

Versuchskaninchen r.n.