niderlandzko » niemiecki

on·ge·opend [ɔŋɣəopənt] PRZYM.

on·ge·oe·fend [ɔŋɣəufənt] PRZYM.

on·ge·bon·den [ɔŋɣəbɔndə(n)] PRZYM.

2. ongebonden (boekwezen):

on·ge·kend2 [ɔŋɣəkɛnt] PRZYSŁ. (zeer)

on·ge·ha·vend [ɔŋɣəhavənt] PRZYM.

on·ge·wa·pend [ɔŋɣəwapənt] PRZYM.

1. ongewapend (zonder wapens):

2. ongewapend (zonder versterking):

nicht armierte(r) Beton r.m.

on·ge·hin·derd [ɔŋɣəhɪndərt] PRZYM.

on·ge·meen2 [ɔŋɣəmen] PRZYSŁ.

on·ge·na·de [ɔŋɣənadə] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. ongenade (ongunst):

Ungnade r.ż.

2. ongenade (woede):

Ungnade r.ż.
Unmut r.ż. form.

on·ge·rept [ɔŋɣərɛpt] PRZYM.

1. ongerept (in oorspronkelijke staat):

on·ge·zien [ɔŋɣəzin] PRZYM.

1. ongezien (niet opgemerkt):

2. ongezien (zonder het gezien te hebben):

3. ongezien (niet in aanzien):

on·ge·zond [ɔŋɣəzɔnt] PRZYM.

2. ongezond (nadelig voor de gezondheid):

ungesunde Luft r.ż.

3. ongezond (nadelig voor het geestelijk welzijn):

on·ge·or·ga·ni·seerd [ɔŋɣəɔrɣanizert] PRZYM.

1. ongeorganiseerd (ongeordend):

2. ongeorganiseerd (niet bij een organisatie aangesloten):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski