niderlandzko » niemiecki

las·tig·val·len <viel lastig, h. lastiggevallen> CZ. cz. przech.

ge·val·len CZ.

gevallen volt. deelw. van vallen¹, vallen²

Zobacz też vallen , vallen

val·len1 <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] CZ. cz. nieprzech.

5. vallen (los neerhangen):

6. vallen (zich voordoen):

8. vallen (sneuvelen):

vallen ook przen.

wel·ge·val·len2 [wɛlɣəvɑlə(n)] CZ. alleen inf.

toe·val·len <viel toe, i. toegevallen> [tuvɑlə(n)] CZ. cz. nieprzech.

last·ge·ver <lastgever|s> [lɑstxevər] RZ. r.m.

1. lastgever (opdrachtgever):

Kommittent r.m.

2. lastgever jur.:

Mandant r.m.

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski