niderlandzko » niemiecki

te·gen·stroom <tegen|stromen> [teɣə(n)strom] RZ. r.m.

toe·stro·men <stroomde toe, i. toegestroomd> [tustromə(n)] CZ. cz. nieprzech.

over·stro·ming <overstroming|en> [ovərstromɪŋ] RZ. r.ż.

mid·den·strook <midden|stroken> [mɪdə(n)strok] RZ. r.ż.

door·stro·ming [dorstromɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. doorstroming (woningen):

2. doorstroming onderw.:

Überwechseln r.n. auf +B.

3. doorstroming (verkeer):

on·der·stro·men <stroomde onder, i. ondergestroomd> [ɔndərstromə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ˈover·stro·men1 <stroomde over, i. overgestroomd> [ovərstromə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. overstromen (over iets heen stromen):

2. overstromen (overlopen):

4. overstromen (naar een andere plaats stromen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski