Tłumaczenia dla hasła „toeziener“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

toe·zien <zag toe, h. toegezien> [tuzin] CZ. cz. nieprzech.

1. toezien (toekijken):

toezien

zusehen

toezien

zuschauen

bij nader toezien

bei näherem Hinsehen

toezien hoe iem lijdt

mit ansehen, wie jd leidet

2. toezien (toezicht, opzicht houden):

toezien

die Aufsicht haben

toezien

wachen

3. toezien (op zijn hoede zijn):

toezien

achtgeben

toezien

zusehen

zie erop toe dat het kind niet wegloopt

gib acht [o. sieh zu] , dass das Kind nicht wegläuft

toe·die·nen <diende toe, h. toegediend> [tudinə(n)] CZ. cz. przech.

toedienen

verabreichen

bloed toedienen

Blut übertragen

medicijnen toedienen

Medizin verabreichen

iem de sacramenten toedienen

jdn mit den Sakramenten versehen

toe·zen·den <zond toe, h. toegezonden> [tuzɛndə(n)] CZ. cz. przech.

toezenden

zuschicken

toezenden

zusenden

toezenden

zustellen

toe·zicht [tuzɪxt] RZ. r.n. geen l.mn.

toezicht

Aufsicht r.ż.

toezicht

Beaufsichtigung r.ż.

toezicht (controle)

Kontrolle r.ż.

toezicht hebben over [o. op] iets/iem

etw/jdn beaufsichtigen

onder toezicht staan van

unter der Aufsicht stehen von +C.

onder toezicht plaatsen [o. stellen]

unter Aufsicht stellen

de raad van toezicht jur.

der Aufsichtsrat

zonder toezicht

unbeaufsichtigt

toe·zeg·gen <zei toe/zegde toe, h. toegezegd> [tuzɛɣə(n)] CZ. cz. przech.

toezeggen

zusagen