Tłumaczenia dla hasła „hereinnötigen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

her·ˈein·le·gen CZ. cz. przech.

1. hereinlegen (nach drinnen legen):

hereinlegen

naar binnen [o. erin] leggen

2. hereinlegen pot. (betrügen):

hereinlegen

erin laten lopen [o. luizen]

hereinlegen

in de boot nemen

her·ˈein·brin·gen CZ. cz. przech. niereg.

1. hereinbringen (nach drinnen bringen):

hereinbringen

binnenbrengen

2. hereinbringen pot. (wettmachen):

hereinbringen

terugverdienen

hereinbringen

weer goedmaken

den Zeitverlust hereinbringen

de verloren tijd weer inhalen

her·ˈein·bit·ten CZ. cz. przech. niereg.

hereinbitten

verzoeken binnen te komen

her·ˈein·ho·len CZ. cz. przech.

1. hereinholen:

hereinholen

binnenhalen

2. hereinholen pot.:

hereinholen

inhalen

hereinholen

weer goedmaken

her·ˈein·kom·men CZ. cz. nieprzech.

1. hereinkommen:

hereinkommen

binnenkomen

hereinkommen

naar binnen gaan

2. hereinkommen pot.:

hereinkommen

binnenkomen

hereinkommen

ontvangen worden

her·ˈein·fal·len CZ. cz. nieprzech. niereg.

1. hereinfallen (nach innen fallen):

hereinfallen

naar binnen [o. erin] vallen

2. hereinfallen pot. (betrogen werden):

hereinfallen

erin lopen

hereinfallen

zich laten beetnemen

auf einen Betrüger hereinfallen

zich door een bedrieger laten beetnemen

her·ˈein·las·sen CZ. cz. przech. niereg. pot.

hereinlassen

binnenlaten

hereinlassen

erin laten (komen)

her·ˈein·dür·fen CZ. cz. nieprzech. niereg. pot.

hereindürfen

binnen mogen komen

her·ˈein·ru·fen CZ. cz. przech. niereg.

1. hereinrufen (nach drinnen holen):

hereinrufen

binnenroepen

2. hereinrufen (herein bitten):

hereinrufen

verzoeken binnen te komen

her·ˈein·bre·chen CZ. cz. nieprzech. niereg.

1. hereinbrechen (zusammenstürzen):

hereinbrechen

naar binnen vallen [o. storten]

hereinbrechen

instorten

2. hereinbrechen (anbrechen):

hereinbrechen

invallen

hereinbrechen

beginnen

hereinbrechen

aanbreken

hereinbrechen

losbarsten

ein hereinbrechendes Gewitter

een in volle hevigheid losbarstend onweer

3. hereinbrechen podn. (hart treffen):

hereinbrechen

treffen

eine Katastrophe brach über das Land herein

een catastrofe trof het land

her·ˈein·strö·men CZ. cz. nieprzech. (geströmt kommen)

hereinströmen

binnenstromen

her·ˈein·plat·zen CZ. cz. nieprzech. pot.

hereinplatzen

onverwachts aan komen zetten

her·ˈein·spa·zie·ren CZ. cz. nieprzech. pot.

hereinspazieren

(komen) binnenlopen

hereinspaziert, meine Herrschaften!

komt dat zien, dames en heren!

her·ˈein·be·kom·men CZ. cz. przech. niereg. pot.

hereinbekommen

binnenkrijgen

hereinbekommen

aankrijgen

be·ˈnö·ti·gen CZ. cz. przech.

benötigen

nodig hebben