Tłumaczenia dla hasła „ruik“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ruck [rʊk] WK

hau [o. ho]ruck!

één, twee!

hau [o. ho]ruck!

zet 'm op!

Ruck <Ruck(e)s, Rucke> [rʊk] RZ. r.m.

Ruck

ruk

Ruck

schok

Ruck

stoot

sich (innerlich) einen Ruck geben przen.

zich vermannen

in einem Ruck

in één ruk

mit einem Ruck

ineens

es gab bei den Wahlen einen Ruck nach rechts

er was bij de verkiezingen een ruk [o. verschuiving] naar rechts

Ru·ˈin <Ruins> [ruˈiːn] RZ. r.m. kein l.mn.

Ruin

ondergang

Ruin

ineenstorting

Ruin

verval r.n.

Ruin

ruïnering

du bist noch mein Ruin pot.

jij wordt nog eens mijn ondergang

rum [rʊm] PRZYSŁ. pot.

rum → herum

Zobacz też herum

her·ˈum [hɛˈrʊm] PRZYSŁ.

1. herum (um etw im Kreis):

herum

om(heen)

herum

rond(om)

die Reihe herum

de rij rond

2. herum pot. (vorüber sein):

herum

voorbij

herum

om

3. herum (gegen):

herum

om en nabij

herum

ongeveer

herum

bij benadering

um 1800 herum

omstreeks het jaar 1800

4. herum (überall in jds Nähe):

herum

in de buurt van

immer um jdn herum sein pot.

altijd in iems nabijheid [o. buurt] zijn

5. herum (herum gehen):

das ist im ganzen Dorf herum pot.

dat is in het hele dorp bekend

rund¹ [rʊnt] PRZYM.

1. rund (kreisförmig):

rund

rond

runde Augen machen pot.

grote ogen opzetten

2. rund:

rund (rundlich)

rond

rund (Gesicht)

vol

3. rund (ab- oder aufgerundet):

rund

rond

rund

afgerond

4. rund (gut):

rund

volmaakt

rund

prima

rund

perfect

der Wein hat einen runden Geschmack

de wijn heeft een volle smaak

das war eine runde Sache! pot.

dat is prima gelukt!

5. rund (voll):

rund

vol

rund

heel

rund

compleet

ein rundes Dutzend pot.

een vol dozijn

Pik¹ <Piks, Pike[o. Piks] > [piːk] RZ. r.m. (Bergspitze)

Pik

piek

Pik

bergpiek

Ru·ˈbrik <Rubrik, Rubriken> [ruˈbriːk] RZ. r.ż.

Rubrik

rubriek

ˈEpik <Epik> [ˈeːpɪk] RZ. r.ż. kein l.mn.

Epik

epiek

Epik

verhalende dichtkunst

rank [raŋk] PRZYM.

rank

rank

rank

slank