Tłumaczenia dla hasła „skotomisieren“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ato·mi·ˈsie·ren [atomiˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. atomisieren:

atomisieren

atomiseren

atomisieren

versplinteren

atomisieren

verpulveren

2. atomisieren (Flüssigkeiten):

atomisieren

atomiseren

atomisieren

verstuiven

mo·to·ri·ˈsie·ren [motoriˈziːrən] CZ. cz. przech.

motorisieren

van mechanische drijfkracht [o. van motoren] voorzien

motorisieren

motoriseren

po·le·mi·ˈsie·ren [polimiˈziːrən] CZ. cz. nieprzech. podn.

polemisieren

polemiseren

rhyth·mi·ˈsie·ren [rʏtmiˈziːrən] CZ. cz. przech.

rhythmisieren

ritmeren

rhythmisieren

ritme geven

au·to·ri·ˈsie·ren [ ͜autoriˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. autorisieren podn.:

autorisieren

machtigen

autorisieren

volmacht geven

autorisieren

autoriseren

jdn zu etw autorisieren

iem tot iets machtigen

2. autorisieren podn.:

autorisieren

autoriseren

autorisieren

goedkeuren

sti·li·ˈsie·ren [ʃtiliˈziːrən, st-] CZ. cz. przech. podn.

stilisieren

stileren

au·to·ma·ti·ˈsie·ren [-matiˈziːrən] CZ. cz. przech. pot.

automatisieren

automatiseren

skon·ˈtie·ren [skɔnˈtiːrən] CZ. cz. przech. GOSP.

skontieren

korting (voor contant) aftrekken

ty·pi·ˈsie·ren [typiˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. typisieren podn. spec.:

typisieren

typeren

2. typisieren podn. spec.:

typisieren

indelen in typen

typisieren

het type vaststellen van

po·li·ti·ˈsie·ren¹ [politiˈziːrən] CZ. cz. nieprzech.

1. politisieren podn. (über Politik sprechen):

politisieren

politiseren

politisieren

over politiek praten

2. politisieren (politisch aktiv sein):

politisieren

politiek actief zijn

politisieren

aan politiek doen

amor·ti·ˈsie·ren¹ [amɔrtiˈziːrən] CZ. cz. przech. (tilgen)

amortisieren

amortiseren

amortisieren

delgen

amortisieren

aflossen

fa·vo·ri·ˈsie·ren [favoriˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. favorisieren podn.:

favorisieren

begunstigen

favorisieren

bevoordelen

2. favorisieren SPORT:

favorisieren

tot favoriet uitroepen

die favorisierte Mannschaft

de (ploeg die) favoriet (is)

lo·ka·li·ˈsie·ren [lokaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

lokalisieren

lokaliseren

lokalisieren

opsporen

po·la·ri·ˈsie·ren¹ [polariˈziːrən] CZ. cz. przech.

polarisieren FIZ., CHEM.

polariseren

he·ro·i·ˈsie·ren [heroiˈziːrən] CZ. cz. przech.

heroisieren

heroïseren

ka·na·li·ˈsie·ren [kanaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. kanalisieren (schiffbar machen):

kanalisieren

kanaliseren

2. kanalisieren (mit einer Kanalisation versehen):

kanalisieren

rioleren

3. kanalisieren podn. przen. (in Bahnen lenken):

kanalisieren

kanaliseren