Tłumaczenia dla hasła „verwursten“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ver·ˈdurs·ten [fɛɐ̯ˈdʊrstn̩] CZ. cz. nieprzech.

verdursten

verdorsten

verdursten

omkomen van dorst

ver·ˈwüs·ten [fɛɐ̯ˈvyːstn̩] CZ. cz. przech.

verwüsten

verwoesten

verwüsten

vernielen

ver·ˈwer·ten CZ. cz. przech.

verwerten (ausnutzen, heranziehen)

gebruiken

verwerten (ausnutzen, heranziehen)

verwerken

verwerten (nutzbringend anwenden)

benutten

Erfahrungen verwerten

profijt trekken van ervaringen

literarisch verwerten

voor een literair werk gebruiken

ver·ˈduns·ten¹ [fɛɐ̯ˈdʊnstn̩] CZ. cz. nieprzech.

verdunsten

verdampen

verdunsten

vervliegen

ver·ˈwun·schen [fɛɐ̯ˈvʊnʃn̩] PRZYM.

verwunschen

betoverd

ver·ˈwun·den [fɛɐ̯ˈvʊndn̩] CZ. cz. przech.

1. verwunden:

verwunden

(ver)wonden

2. verwunden przen.:

verwunden

kwetsen

verwunden

krenken

ver·ˈwal·ten CZ. cz. przech.

1. verwalten INF.:

verwalten

beheren

verwalten

in beheer hebben

2. verwalten:

verwalten FIN., ADM.

besturen

verwalten FIN., ADM.

leiden

die Geschäfte verwalten

de zaken doen [o. leiden]

3. verwalten:

verwalten (bekleiden)

bekleden

verwalten (ausüben)

uitoefenen

ver·ˈwet·ten CZ. cz. przech.

verwetten

verwedden

verwetten

inzetten bij het wedden

ver·ˈpes·ten [fɛɐ̯ˈpɛstn̩] CZ. cz. przech. pej.

verpesten

verpesten

verpesten

bederven

ver·ˈros·ten CZ. cz. nieprzech.

verrosten

verroesten

ver·ˈtrös·ten CZ. cz. przech.

vertrösten

aan het lijntje houden

vertrösten

paaien

jdn auf später vertrösten

iem aan het lijntje houden

ver·ˈwün·schen CZ. cz. przech.

verwünschen (verzaubern)

verwensen

verwünschen (verfluchen)

vervloeken

ver·ˈwun·dern¹ CZ. cz. przech.

verwundern

verwonderen

verwundern

bevreemden

verwundern

verbazen

ˈLe·ber·wurst RZ. r.ż.

Leberwurst

leverworst

die beleidigte Leberwurst spielen pot.

op zijn teentjes getrapt zijn

die beleidigte Leberwurst spielen pot.

de vermoorde onschuld spelen

Ver·ˈwüs·tung <Verwüstung, Verwüstungen> [-stʊŋ] RZ. r.ż.

Verwüstung

verwoesting

Verwüstung

vernieling

ver·ˈwund·bar [fɛɐ̯ˈvʊntbaːɐ̯] PRZYM.

1. verwundbar:

verwundbar

kwetsbaar

verwundbar

verwondbaar

2. verwundbar przen.:

verwundbar

gevoelig

verwundbar

lichtgeraakt

ver·ˈwünscht [fɛɐ̯ˈvʏnʃt] PRZYM.

verwünscht

verwenst

verwünscht

verduiveld

verwünscht

vervloekt

ˈab·bürs·ten CZ. cz. przech.

abbürsten

afborstelen

ˈaus·bürs·ten CZ. cz. przech.

ausbürsten

(uit)borstelen

ausbürsten

afborstelen

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki

Der Großindustrielle wird letztlich festgenommen, nachdem er einen aufsässigen rumänischen Schlachtarbeiter wortwörtlich verwurstet hat.

de.wikipedia.org