W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Sterne“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

stern: rzeczownik
sterf·te: rzeczownik
sterk·te: rzeczownik
ster·ken: czasownik
ste·riel: przymiotnik i przysłówek
ster·ven: czasownik
steu·nen: czasownik
sterk: przymiotnik i przysłówek
ste·reo: rzeczownik
ste·nen: przymiotnik i przysłówek
ste·de: rzeczownik
steen: rzeczownik
ste·no: rzeczownik
steun: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: stern , steunen , sterven , steriel , sterken , sterkte , sterfte , steun , steno , steen , stede , stenen , stereo i sterk

stern <stern|s, stern|en> [stɛrn] RZ. r.ż.

stern

Seeschwalbe r.ż.

sterf·te <sterfte|n, sterfte|s> [stɛrftə] RZ. r.ż.

1. sterfte (het sterven):

sterfte

Sterben r.n.

2. sterfte (aantal sterfgevallen):

sterfte

Sterblichkeit r.ż.

sterfte

Sterbeziffer r.ż.

sterk·te <sterkte|n, sterkte|s> [stɛrktə] RZ. r.ż.

1. sterkte (vermogen om kracht te ontwikkelen):

sterkte

Stärke r.ż.

de sterkte van een paard

die Stärke eines Pferdes

2. sterkte (kracht om smart, leed te dragen):

sterkte

Kraft r.ż.

iem sterkte wensen

jdm Kraft wünschen

3. sterkte (weerstandsvermogen):

sterkte

Stärke r.ż.

de sterkte van een materiaal

die Robustheit eines Materials

4. sterkte (intensiteit):

sterkte

Stärke r.ż.

de sterkte van het licht

die Stärke des Lichts

5. sterkte:

sterkte (mate waarin iets kan werken)

Stärke r.ż.

sterkte (bij geneesmiddelen)

Kraft r.ż.

de sterkte van een geneesmiddel

die Stärke einer Arznei

6. sterkte (talrijkheid):

sterkte

Stärke r.ż.

toenemen in sterkte

an Stärke gewinnen

ster·ken <sterkte, h. gesterkt> [stɛrkə(n)] CZ. cz. przech.

1. sterken (versterken):

sterken

stärken

sterken

kräftigen

het lichaam sterken

den Körper stärken

2. sterken (aanmoedigen):

sterken

(be)stärken

in zijn mening gesterkt worden

in seiner Meinung C. bestärkt werden

ste·riel <steriele, sterieler, sterielst> [steril] PRZYM.

ster·ven¹ <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] CZ. cz. bezosob. ww (vol zijn met)

sterven

wimmeln

het sterft hier van de vliegen

es wimmelt hier von Fliegen

steu·nen¹ <steunde, h. gesteund> [stønə(n)] CZ. cz. przech.

1. steunen (stutten):

steunen

stützen

steunen

abstützen

steunen

unterstützen

een muur steunen

eine Mauer abstützen

2. steunen przen.:

steunen

unterstützen

iem financieel steunen

jdn finanziell unterstützen

iem met raad en daad steunen

jdm mit Rat und Tat beistehen

een voorstel steunen

einen Vorschlag unterstützen

3. steunen:

steunen (kreunen)

stöhnen

steunen (minder sterk)

seufzen

sterk <sterke, sterker, sterkst> [stɛrk] PRZYM.

1. sterk (krachtig):

sterk

stark

sterk

kräftig

zo sterk als een paard

stark wie ein Pferd

een sterk argument

ein starkes Argument

de sterke arm przen.

der Arm des Gesetzes

het sterke geslacht

das starke Geschlecht

een sterk gestel

eine kräftige Konstitution

een sterke maag hebben

einen kräftigen [o. robusten] Magen haben

zich sterk maken voor iem przen.

sich für jdn starkmachen

sterke schoenen

strapazierfähige Schuhe l.mn.

wie niet sterk is, moet slim zijn przysł.

wo Stärke nicht hilft, muss man List versuchen

2. sterk (bekwaam):

sterk

stark

sterk in aardrijkskunde

stark in Geografie

dat is zijn sterke kant

das ist seine starke Seite

3. sterk (geconcentreerd):

sterk

stark

sterke koffie/thee

starke(r) Kaffee/Tee r.m.

4. sterk:

sterk (reuk, smaak: krachtig)

stark

sterk (op onaangename wijze scherp, prikkelend)

streng

5. sterk (zeer, goed) als przysł.:

sterk

stark

een sterk bezette zaal

ein gut besetzter Saal

een sterk vergrote foto

ein stark vergrößertes Foto

een sterke bril

eine starke Brille

dat is sterk!

das ist ja stark!

het leger is 30.000 man sterk

die Armee ist 30.000 Mann stark

sterker nog ...

schlimmer noch, ...

zij staat (nogal) sterk (positie)

sie hat eine (ziemlich) starke Position

zij staat (nogal) sterk (argumenten)

sie hat (ziemlich) starke Argumente

sterke werkwoorden

starke Verben l.mn.

ste·reo¹ <stereo|'s> [sterejo] RZ. r.ż.

1. stereo (stereofonie):

stereo

Stereo r.n.

2. stereo (stereo-installatie):

stereo

Stereoanlage r.ż.

3. stereo (stereometrie):

stereo

Stereometrie r.ż.

ste·nen [stenə(n)] PRZYM.

stenen

steinern

stenen

Stein-

hij heeft een stenen hart

er hat ein Herz aus Stein

een stenen huis

ein steinernes Haus

een stenen kruik

ein Steinkrug

het stenen tijdperk

die Steinzeit

een voorwerp uit het stenen tijdperk

ein steinzeitlicher Gegenstand

ste·de <stede|n> [stedə] RZ. r.ż.

stede

Stadt r.ż.

hier ter stede

in dieser Stadt

hier ter stede

hier

steen¹ <stenen> [sten] RZ. r.m.

1. steen (stuk steen in zijn natuurlijke vorm):

steen

Stein r.m.

een steen des aanstoots przen.

ein Stein des Anstoßes

als een steen op de maag liggen

(jdm) schwer im Magen liegen

er is me een steen van het hart gevallen przen.

mir ist ein Stein vom Herzen gefallen

2. steen (als bouwmateriaal):

steen

Stein r.m.

steen

Baustein r.m.

steen

Ziegel r.m.

stenen bakken

Ziegel brennen

geen steen op de ander laten (geheel afbreken)

keinen Stein auf dem andern lassen

geen steen op de ander laten (kritiek)

kein gutes Haar an jdm/etw lassen

de eerste steen leggen ook przen.

den Grundstein legen

marmeren stenen

Marmorfliesen l.mn.

marmeren stenen (groter)

Marmorplatten l.mn.

de onderste steen moet boven komen przen.

es muss alles an den Tag gebracht werden

3. steen (edelsteen):

steen

Stein r.m.

steen

Edelstein r.m.

steen

Schmuckstein r.m.

4. steen (niersteen):

steen

Stein r.m.

5. steen SPORT:

steen

Stein r.m.

steen

Spielstein r.m.

6. steen (hagelsteen):

steen

Hagelkorn r.n.

7. steen (uit steen vervaardigd voorwerp):

steen

Stein r.m.

een steen op een graf

ein Grabstein

8. steen (grote pit van een vrucht):

steen

Stein r.m.

steen

Kern r.m.

ste·no [steno] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

1. steno (stenografie):

steno

Steno r.ż.

notulen in steno

stenografierte Protokolle l.mn.

2. steno (stenogram):

steno

Steno r.n.

steun [støn] RZ. r.m. geen l.mn.

1. steun (stut):

steun

Stütze r.ż.

hij heeft mij een steuntje in de rug gegeven

ich habe bei ihm ein wenig Rückhalt gefunden

2. steun (houvast):

steun

Unterstützung r.ż.

steun

Stütze r.ż.

steun

Halt r.m.

steun hebben aan iets/iem

an etw/jdm einen Halt haben

morele steun

moralische Unterstützung r.ż.

iems steun en toeverlaat zijn

jdm eine große Hilfe sein

iem tot steun zijn

jdm eine Hilfe sein

het voorstel vond niet voldoende steun

der Vorschlag fand nicht genügend Unterstützung

3. steun (materiële hulp):

steun

Unterstützung r.ż.

de steun aan ontwikkelingslanden

die Entwicklungshilfe

met financiële steun van het Rijk

mit finanzieller Unterstützung des Staates

steun verlenen aan iem

jdn unterstützen

steun verlenen aan iem

jdm unter die Arme greifen

4. steun pot.:

steun (WW)

Fürsorge r.ż.

steun (uitkering)

Arbeitslosengeld r.n.

steun (uitkering)

Stütze r.ż. slang

steun (bijstand)

Sozialhilfe r.ż.

steun trekken

Stütze kriegen

van de steun leven

von der Stütze [o. Sozialhilfe] leben

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „Sterne“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

stern <stern|s, stern|en> [stɛrn] RZ. r.ż.

sterf·te <sterfte|n, sterfte|s> [stɛrftə] RZ. r.ż.

1. sterfte (het sterven):

2. sterfte (aantal sterfgevallen):

sterk·te <sterkte|n, sterkte|s> [stɛrktə] RZ. r.ż.

1. sterkte (vermogen om kracht te ontwikkelen):

2. sterkte (kracht om smart, leed te dragen):

3. sterkte (weerstandsvermogen):

4. sterkte (intensiteit):

5. sterkte:

6. sterkte (talrijkheid):

ster·ken <sterkte, h. gesterkt> [stɛrkə(n)] CZ. cz. przech.

1. sterken (versterken):

2. sterken (aanmoedigen):

ste·riel <steriele, sterieler, sterielst> [steril] PRZYM.

1. steriel (vrij van ziektekiemen):

2. steriel (onvruchtbaar):

3. steriel (geestelijk onvruchtbaar):

ster·ven1 <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] CZ. cz. bezosob. ww (vol zijn met)

steu·nen1 <steunde, h. gesteund> [stønə(n)] CZ. cz. przech.

1. steunen (stutten):

2. steunen przen.:

3. steunen:

sterk <sterke, sterker, sterkst> [stɛrk] PRZYM.

1. sterk (krachtig):

2. sterk (bekwaam):

3. sterk (geconcentreerd):

4. sterk:

5. sterk (zeer, goed) als przysł.:

ste·reo1 <stereo|'s> [sterejo] RZ. r.ż.

1. stereo (stereofonie):

2. stereo (stereo-installatie):

3. stereo (stereometrie):

ste·nen [stenə(n)] PRZYM.

ste·de <stede|n> [stedə] RZ. r.ż.

steen1 <stenen> [sten] RZ. r.m.

1. steen (stuk steen in zijn natuurlijke vorm):

2. steen (als bouwmateriaal):

3. steen (edelsteen):

4. steen (niersteen):

5. steen SPORT:

6. steen (hagelsteen):

7. steen (uit steen vervaardigd voorwerp):

8. steen (grote pit van een vrucht):

ste·no [steno] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

1. steno (stenografie):

2. steno (stenogram):

steun [støn] RZ. r.m. geen l.mn.

1. steun (stut):

2. steun (houvast):

3. steun (materiële hulp):

4. steun pot.:

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

ster·ven¹ <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] CZ. cz. bezosob. ww (vol zijn met)

steu·nen¹ <steunde, h. gesteund> [stønə(n)] CZ. cz. przech.

ste·reo¹ <stereo|'s> [sterejo] RZ. r.ż.

steen¹ <stenen> [sten] RZ. r.m.