W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „sgewijs“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

be·wijs: rzeczownik
ge·wijd: przymiotnik i przysłówek
laags·ge·wijs: przysłówek
paars·ge·wijs: przymiotnik i przysłówek
ponds·ge·wijs: przysłówek
traps·ge·wijs: przymiotnik i przysłówek
on·wijs: przymiotnik i przysłówek
weg·wijs
grijs: rzeczownik
spijs: rzeczownik
sau·cijs: rzeczownik
soft·ijs: rzeczownik
wijs: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: gewijd , bewijs , trapsgewijs , pondsgewijs , paarsgewijs , laagsgewijs , wijs , softijs , saucijs , spijs , grijs , wegwijs i onwijs

be·wijs <bewijzen> [bəwɛis] RZ. r.n.

1. bewijs (feit, redenering):

Beweis r.m.

Nachweis r.m.

bij gebrek aan bewijs

mangels Beweises

bij gebrek aan bewijs

aus Mangel an Beweisen

een bewijs leveren

einen Beweis erbringen [o. antreten]

een overtuigend bewijs

ein überzeugender [o. schlagender] Beweis

2. bewijs (teken):

Beweis r.m.

een bewijs van moed

3. bewijs:

bewijs (schriftelijke verklaring)

Beleg r.m.

bewijs (schriftelijke verklaring)

Bescheinigung r.ż.

bewijs (reçu)

Schein r.m.

bewijs van afgifte

Einlieferungsschein r.m.

bewijs van betaling

Zahlungsbeleg r.m.

bewijs van ontvangst

Empfangsbescheinigung r.ż.

bewijs van ontvangst

Empfangsbestätigung r.ż.

bewijs van onvermogen

Armutszeugnis r.n.

bewijs van onvermogen jur.

Armenrechtszeugnis r.n.

bewijs van goed gedrag

Führungszeugnis r.n.

ge·wijd [ɣəwɛit] PRZYM.

1. gewijd (geheiligd):

een gewijde plek

eine heilige Stätte

2. gewijd (wat gezegend is):

gewijde aarde

geweihte Erde r.ż.

gewijde aarde/grond

geweihte(r) Boden r.m.

3. gewijd (met de liturgie in verband staand):

gewijde muziek

geistliche Musik r.ż.

4. gewijd (een wijding ontvangen hebbend):

laags·ge·wijs [laxsxəwɛɪs] PRZYSŁ.

laagsgewijs

laagsgewijs spec.

paars·ge·wijs¹ [parsxəwɛis] PRZYM.

paarsgewijs

ponds·ge·wijs [pɔn(t)sxəwɛɪs] PRZYSŁ.

pondsgewijs

traps·ge·wijs [trɑpsxəwɛis] PRZYM.

trapsgewijs

trapsgewijs

on·wijs¹ [ɔnwɛis] PRZYM. (dwaas)

weg·wijs [wɛxwɛis]

hij is al aardig wegwijs

er ist schon ziemlich gut im Bilde

hij is al aardig wegwijs

er weiß schon ziemlich gut Bescheid

iem wegwijs maken in iets

jdn in etw B. einweisen [o. einführen]

grijs¹ [ɣrɛis] RZ. r.n. geen l.mn.

Grau r.n.

zij was in 't grijs

sie war in Grau gekleidet

spijs <spijzen> [spɛis] RZ. r.ż.

1. spijs (bereid voedsel):

Speise r.ż.

Essen r.n.

spijs en drank

Speisen und Getränke l.mn.

2. spijs (mengsel):

Masse r.ż.

Brei r.m.

3. spijs (specie):

Mörtel r.m.

sau·cijs <sau|cijzen> [sosɛis, sɑusɛis] RZ. r.ż.

Würstchen r.n.

soft·ijs [sɔftɛis] RZ. r.n. geen l.mn.

Softeis r.n.

wijs¹ <wijzen> [wɛis] RZ. r.ż.

1. wijs:

wijs (manier)

Weise r.ż.

wijs (handelwijze, gewoonte)

Art r.ż.

op de beproefde wijze

in bewährter Manier

bij wijze van roer

bij wijze van grap

bij wijze van spreken

bij wijze van proef/uitzondering

probeweise/ausnahmsweise

het is maar bij wijze van spreken

es ist nur so eine Redensart

op enigerlei wijze

op gepaste wijze

in gebührender Weise

op welke wijze dan ook

op de een of andere wijze

in irgendeiner Weise

op de een of andere wijze

auf irgendeine Weise

wijze van betaling

Zahlungsweise r.ż.

een wijze van denken

op Vlaamse wijze

nach flämischer Art

de wijze waarop

die Art und Weise, wie

2. wijs muz.:

wijs

Weise r.ż.

wijs

Melodie r.ż.

geen wijs kunnen houden

keinen Ton halten können

van de wijs raken

aus der Melodie kommen

van de wijs raken przen.

aus dem Takt kommen przen.

3. wijs taalk.:

wijs

Modus r.m.

de aantonende wijs (van werkwoord)

de aanvoegende wijs (van werkwoord)

de gebiedende wijs (van werkwoord)

de onbepaalde wijs (van werkwoord)

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski