Tłumaczenia dla hasła „Einzelheft“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

edel·hert <edelhert|en> [edəlhɛrt] RZ. r.n.

edelhert

Rothirsch r.m.

on·no·zel·heid <onnozel|heden> [ɔnozəlhɛɪt] RZ. r.ż.

onnozelheid (domheid)

Einfältigkeit r.ż.

onnozelheid (domheid)

Beschränktheit r.ż.

onnozelheid (naïviteit)

Arglosigkeit r.ż.

in zijn onnozelheid bemerkte hij de valstrik niet

in seiner Einfältigkeit [o. Arglosigkeit] bemerkte er den Fallstrick nicht

snel·heid <snel|heden> [snɛlhɛit] RZ. r.ż.

snelheid

Geschwindigkeit r.ż.

snelheid (persoon, dier)

Schnelligkeit r.ż.

de gemiddelde snelheid

die Durchschnittsgeschwindigkeit

op snelheid komen

in Fahrt kommen

op snelheid komen

auf Touren kommen

supersonische snelheid

Überschallgeschwindigkeit r.ż.

op volle snelheid

mit Höchstgeschwindigkeit

snelheid per uur

Stundengeschwindigkeit r.ż.

die film heeft een hoge snelheid

dieser Film hat eine hohe Lichtempfindlichkeit

ijdel·heid <ijdel|heden> [ɛidəlhɛit] RZ. r.ż.

ijdelheid

Eitelkeit r.ż.

gekrenkte ijdelheid

gekränkte Eitelkeit

dat streelt zijn ijdelheid

das schmeichelt seiner Eitelkeit

sim·pel·heid [sɪmpəlhɛɪt] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. simpelheid:

simpelheid (eenvoud)

Einfachheit r.ż.

simpelheid (soberheid)

Schlichtheit r.ż.

2. simpelheid (onnozelheid):

simpelheid

Einfältigkeit r.ż.

simpelheid

Einfalt r.ż. form.

speel·helft <speelhelft|en> [spelhɛlft] RZ. r.ż.

1. speelhelft (helft van een veld):

speelhelft

Spielfeldhälfte r.ż.

2. speelhelft (helft van de speelduur):

speelhelft

Halbzeit r.ż.

in·zen·den <zond in, h. ingezonden> [ɪnzɛndə(n)] CZ. cz. przech.

1. inzenden (binnen een ruimte zenden):

inzenden

senden

inzenden

schicken

iem de wereld inzenden

jdn in die Welt (hinaus)schicken

2. inzenden (insturen, indienen):

inzenden

einsenden

inzenden

schicken

goederen inzenden voor een tentoonstelling

eine Ausstellung mit Waren beschicken

in·zen·der <inzender|s> [ɪnzɛndər] RZ. r.m.

inzender

Einsender r.m.

in·zet·ten¹ <zette in, h. ingezet> [ɪnzɛtə(n)] CZ. cz. przech.

1. inzetten (aanbrengen):

inzetten

einsetzen

een ruit/edelstenen inzetten

eine Scheibe einsetzen/Edelsteine einlassen

2. inzetten (in actie laten komen):

inzetten

einsetzen

zijn leven ervoor inzetten przen.

sein Leben dafür einsetzen

troepen inzetten

Truppen einsetzen

3. inzetten (beginnen te doen):

inzetten

aufnehmen

inzetten

ansetzen zu +C.

de achtervolging inzetten

die Verfolgung aufnehmen

de achtervolging inzetten

zur Verfolgung ansetzen

4. inzetten:

inzetten SPORT, muz.

einsetzen