Tłumaczenia i wymowa Reuss w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

reus <reuzen> [røs] RZ. r.m.

reus

Riese r.m.

reus

Gigant r.m. form.

reu·ze³ [røzə] WK

reuze

super pot.

reuze

klasse pot.

ga je mee? reuze!

gehst du mit? super! pot.

reu·ma [røma] RZ. r.n. geen l.mn.

reuma

Rheuma r.n.

reuma

Rheumatismus r.m.

reu <reu|en> [rø] RZ. r.m.

reu

Rüde r.m.

reuk [røk] RZ. r.m. geen l.mn.

1. reuk:

reuk (reukzin)

Geruch r.m.

reuk (van dieren)

Witterung r.ż.

een scherpe/fijne reuk hebben

einen scharfen/feinen Geruchssinn haben

een scherpe/fijne reuk hebben (van dieren ook)

eine scharfe/feine Witterung haben

het zintuig van de reuk

der Geruchssinn

2. reuk:

reuk (geur)

Geruch r.m.

reuk (aangenaam)

Duft r.m.

reuk (aangenaam)

Wohlgeruch r.m.

reuk (dieren)

Witterung r.ż.

de reuk van iets krijgen przen.

Lunte riechen

niet tegen de reuk kunnen van iets

etw nicht riechen können

3. reuk przen. (reputatie):

reuk

Geruch r.m. form.

in een kwalijke reuk staan

in einem üblen Geruch stehen

reut [røt] RZ. r.m. geen l.mn.

1. reut:

reut (ongeordende hoeveelheid)

Kram r.m.

reut (oud en waardeloos)

Plunder r.m.

2. reut (mensen):

reut

Trupp r.m.

reut

Bande r.ż.

reu·ze- [røzə]

reuze-

riesen-

reuze-

Riesen-

reuze- (sterker)

Mords-

reu·zel <reuzel|s> [røzəl] RZ. r.m.

1. reuzel (vetweefsel):

reuzel

Nierenfett r.n.

2. reuzel (vet):

reuzel

Schmalz r.n.

reuzel

Schweineschmalz r.n.

po·reus <poreuze, poreuzer, poreust> [porøs] PRZYM.

poreus

porös

reuk·loos [røklos] PRZYM.

1. reukloos (geen reukzin hebbend):

reukloos

ohne Geruchssinn

2. reukloos (geen reuk afgevend):

reukloos

geruchlos