Tłumaczenia dla hasła „Reuss“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Er·ˈguss [ɛɐ̯ˈgʊs] RZ. r.m.

1. Erguss MED.:

Erguss

uitvloeiing

Erguss

uitstorting

Erguss

bloeduitstorting

2. Erguss (Ejakulation):

Erguss

zaadlozing

3. Erguss GEOL.:

Erguss

lavastroom

Erguss

uitbarsting van een vulkaan

4. Erguss podn. pej.:

Erguss

(gevoels)uitbarsting

Ge·ˈnuss <Genusses, Genüsse> [gəˈnʊs, gəˈnʏsə] RZ. r.m.

1. Genuss:

Genuss (das Genießen)

genot r.n.

Genuss (aus etw Nutzen ziehen a.)

genieting

in den Genuss einer Sache kommen

in het genot van iets komen

2. Genuss podn. (das Zusichnehmen):

Genuss

gebruik r.n.

Genuss

genot r.n.

Genuss

consumptie

ˈReu·se <Reuse, Reusen> [ˈr͜ɔyzə] RZ. r.ż.

Reuse

fuik

Reusen (aus)legen [o. stellen ]

fuiken uitzetten

ˈreu·en¹ [ˈr͜ɔyən] CZ. cz. przech.

1. reuen podn.:

reuen

berouw hebben over [o. van]

reuen

berouwen

2. reuen podn.:

reuen

spijt hebben van

reuen

betreuren

ˈreu·ig [ˈr͜ɔyɪç] PRZYM. podn.

reuig

berouwvol

reuig

vol wroeging

reuig

boetvaardig

Fluss <Flusses, Flüsse> [flʊs, ˈflʏsə] RZ. r.m.

1. Fluss (Wasserlauf):

Fluss

rivier

alle Flüsse fließen ins Meer

alle wegen [o. gaan] leiden naar Rome

alle Flüsse fließen ins Meer

alle rivieren monden in zee uit

über einen Fluss setzen

een rivier oversteken

2. Fluss przen. (Verlauf) kein l.mn.:

Fluss

gang

Fluss

(ver)loop

der Fluss des Gesprächs

het verloop [o. de loop] van het gesprek

ständig im Fluss [o. in ständigem Fluss] sein

zich voortdurend verder ontwikkelen

in Fluss geraten/kommen

op gang [o. op dreef] geraken/komen

ein Gespräch (wieder) in Fluss bringen

een gesprek (weer) op gang brengen

der Fluss der Rede

de woordenvloed

der Fluss des Verkehrs

de verkeersstroom

3. Fluss TECHNOL. kein l.mn.:

Fluss

vloeibare [o. gesmolten] toestand

sich im [o. in ] Fluss befinden

in vloeibare [o. gesmolten] toestand zijn

4. Fluss MED.:

Fluss

vloeiing

Stuss <Stusses> [ʃtʊs] RZ. r.m. kein l.mn. pot.

Stuss

onzin

Stuss

larie

Stuss machen

gekke dingen doen

Stuss machen

onzin uithalen

Guss <Gusses, Güsse> [gʊs] RZ. r.m.

1. Guss TECHNOL. (das Gießen):

Guss

het gieten

Guss

gieterij

(wie) aus einem Guss przen.

uit één stuk

(wie) aus einem Guss przen.

af

2. Guss (Gussstück):

Guss

gietsel r.n.

Guss

gietstuk r.n.

3. Guss pot. (Regenguss):

Guss

stortbad

Guss

douche

Guss

stortbui

Guss

plens

4. Guss GASTR. (Zuckerguss):

Guss

glazuur r.n.

Guss

couverture

Kuss <Kusses, Küsse> [kʊs, ˈkʏsə] RZ. r.m.

Kuss

zoen

Kuss

kus

ein Kuss auf die Stirn podn.

een kus op het voorhoofd

ein Küsschen in Ehren kann niemand verwehren przysł.

een kus in ere kan niemand deren