Tłumaczenia dla hasła „befüllend“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

be·pa·lend [bəpalənt] PRZYM.

bepalend

bestimmend

bepalend

entscheidend

dat was bepalend voor het verdere verloop

das war entscheidend für den weiteren Verlauf

be·ve·lend [bəvelənt] PRZYM.

bevelend

befehlend

bevelend

gebieterisch

wel·wil·lend <welwillende, welwillender, welwillendst> [wɛlwɪlənt] PRZYM.

welwillend

wohlwollend

welwillend

mit Wohlwollen

welwillend

freundlicherweise

iems welwillende aandacht vragen voor iets

um jds freundliche Aufmerksamkeit bitten

een welwillend gehoor bij iem vinden

bei jdm ein geneigtes Ohr finden

de welwillende gezindheid

das Wohlwollen

welwillend jegens iem zijn

jdm wohlwollend gegenüberstehen

welwillend jegens iem zijn

jdm wohlgesinnt sein

welwillend jegens iem zijn form.

jdm geneigt [o. gewogen] sein form.

de welwillende lezer

der geneigte Leser

stel·lend [stɛlənt] PRZYM.

de stellende trap (van adjectieven)

der Positiv

de stellende trap (van adjectieven)

die Grundstufe

op·val·lend [ɔpfɑlənt] PRZYM.

opvallend

auffallend

opvallend

auffällig

ver·ve·lend <vervelende, vervelender, vervelendst> [vərvelənt] PRZYM.

1. vervelend (saai):

vervelend

langweilig

2. vervelend (onaangenaam):

vervelend

unangenehm

vervelend

ärgerlich

vervelend

leidig

een vervelende geschiedenis

eine ärgerliche Geschichte

ik vond dat heel vervelend

ich fand das sehr ärgerlich

3. vervelend (onhebbelijk):

vervelend

hässlich

vervelend

eklig pot.

wees nu niet zo vervelend!

sei jetzt nicht so hässlich!

in·vul·len <vulde in, h. ingevuld> [ɪnvʏlə(n)] CZ. cz. przech.

invullen

ausfüllen

een belastingbiljet invullen

eine Steuerformular ausfüllen

getallen in een kolom invullen

Zahlen in eine Spalte eintragen

vul maar in przen.

und so weiter

zijn naam op een lijst invullen

sich in eine Liste eintragen

een vragenlijst invullen

einen Fragebogen ausfüllen

na·vul·len <vulde na, h. nagevuld> [navʏlə(n)] CZ. cz. przech.

navullen

nachfüllen

op·vul·len <vulde op, h. opgevuld> [ɔpfʏlə(n)] CZ. cz. przech. (geheel vullen)

opvullen

füllen

opvullen

ausfüllen

regels opvullen druk.

Zeilen ausschließen

om·hul·len <omhulde, h. omhuld> [ɔmhʏlə(n)] CZ. cz. przech.

1. omhullen (aan alle kanten bedekken):

omhullen

einhüllen

omhullen

umhüllen

2. omhullen (aan het zicht onttrekken):

omhullen

einhüllen

omhullen

verhüllen

goed·wil·lend [ɣutwɪlənt] PRZYM.

goedwillend

gutwillig

goedwillend (meegaand)

bereitwillig

aan·val·lend [anvɑlənt] PRZYM.

aanvallend

Angriffs-

aanvallend

offensiv

het aanvallend voetbal

der Angriffsfußball

aanvallend te werk gaan

offensiv vorgehen

ver·schil·lend¹ [vərsxɪlənt] PRZYM.

verschillend

unterschiedlich

verschillend

verschieden

balken van verschillende lengte

Balken unterschiedlicher Länge

balken van verschillende lengte

unterschiedlich lange Balken

een verschillende mening hebben

unterschiedlicher [o. verschiedener] Meinung sein

voor verschillende uitleg vatbaar

mehrdeutig

verschillend van grootte

unterschiedlich [o. verschieden] groß

te·leur·stel·lend [təlørstɛlənt] PRZYM.

teleurstellend

enttäuschend

be·lang·stel·lend <belangstellende, belangstellender, belangstellendst> [bəlɑŋstɛlənt] PRZYM.

belangstellend

interessiert

ver·koe·lend [vərkulənt] PRZYM.

verkoelend

erfrischend