niderlandzko » niemiecki

be·re·kend <berekende, berekender, berekendst> [bərekənt] PRZYM.

wel·den·kend [wɛldɛŋkənt] PRZYM.

ver·rei·kend [vɛrɛikənt] PRZYM.

toe·rei·kend [turɛikənt] PRZYM.

breed·den·kend [bredɛŋkənt] PRZYM.

na·den·kend [nadɛŋkənt] PRZYM.

spre·kend1 <sprekende, sprekender, sprekendst> [sprekənt] PRZYM.

1. sprekend (geluid gevend):

3. sprekend (duidelijk):

4. sprekend (met veel uitdrukking):

druk·kend <drukkende, drukkender, drukkendst> [drʏkənt] PRZYM.

1. drukkend (zware last vormend):

ge·lij·kend [ɣəlɛikənt] PRZYM.

strek·kend [strɛkənt] PRZYM.

wel·be·kend [wɛlbəkɛnt] PRZYM.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski