W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „bijkans“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

zij·kant: rzeczownik
bij·kan·toor: rzeczownik
bij·na: przysłówek
bij·een: przysłówek
bij·les: rzeczownik
bij·ten: czasownik
bij·vak: rzeczownik
bij·val: rzeczownik
bij·zin: rzeczownik
bij·huis: rzeczownik
bij·la·ge: rzeczownik
bij·naam: rzeczownik
bij·tend: przymiotnik i przysłówek
bij·zaak: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: zijkant , bijkantoor , bijzaak , bijtend , bijnaam , bijlage , bijhuis , bijzin , bijval , bijvak , bijten , bijles , bijeen i bijna

zij·kant <zijkant|en> [zɛikɑnt] RZ. r.m.

Seite r.ż.

Seitenrand r.m.

aan de zijkant

bij·kan·toor <bijkan|toren> [bɛikɑntor] RZ. r.n.

Zweigstelle r.ż.

Nebenstelle r.ż.

bijkantoor (post)

Zweigpostamt r.n.

bijkantoor (bank)

Filiale r.ż.

bij·na [bɛina] PRZYSŁ.

fast

bij·een [bɛien] PRZYSŁ.

bij·les <bijles|sen> [bɛilɛs] RZ. r.ż.

Nachhilfe r.ż.

Nachhilfestunde r.ż.

Nachhilfeunterricht r.m.

bij·ten¹ <beet, h. gebeten> [bɛitə(n)] CZ. cz. przech.

1. bijten (door bijten in een toestand brengen):

iets stuk bijten

2. bijten (kortaf zeggen):

bij·vak <bijvak|ken> [bɛivɑk] RZ. r.n.

Nebenfach r.n.

bij·val [bɛivɑl] RZ. r.m. geen l.mn.

1. bijval (applaus):

Beifall r.m.

Applaus r.m.

2. bijval (instemming):

Beifall r.m.

Zustimmung r.ż.

bijval betonen

Beifall äußern

bijval betonen

Beifall bekunden form.

bij·zin <bijzin|nen> [bɛizɪn] RZ. r.m.

Nebensatz r.m.

bij·huis <bijhuizen> [bɛɪhœys] RZ. r.n. belg.

Zweigstelle r.ż.

Nebenstelle r.ż.

Filiale r.ż.

Zweigniederlassung r.ż.

bij·la·ge <bijlage|n> [bɛilaɣə] RZ. r.ż.

Beilage r.ż.

bijlage (in een brief)

Anlage r.ż.

bijlage (cultureel, literair)

Feuilleton r.n.

als bijlage sturen wij u …

in der Anlage [o. als Anlage] senden wir Ihnen …

bij·naam <bij|namen> [bɛinam] RZ. r.m.

1. bijnaam (spotnaam):

Spitzname r.m.

Scherzname r.m.

2. bijnaam:

bijnaam (toegevoegde naam)

Beiname r.m.

bijnaam (erenaam)

Ehrenname r.m.

bij·tend [bɛitənt] PRZYM.

1. bijtend:

bijtend (wat bijt)

bijtend (wat bijt)

bijtend (insecten)

2. bijtend (invretend):

bijtende kalk

ätzende(r) Kalk r.m.

3. bijtend (hekelend):

bijtend antwoorden

scharf [o. bissig] antworten

een bijtende kritiek

eine ätzende Kritik

bijtende spot

beißende(r) Spott r.m.

bij·zaak <bij|zaken> [bɛizak] RZ. r.ż.

Nebensache r.ż.

Nebensächlichkeit r.ż.

Beiläufigkeit r.ż.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski