Tłumaczenia dla hasła „daderes“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

da·der <dader|s> [dadər] RZ. r.m.

dader

Täter r.m.

de dader van een strafbaar feit

der Straftäter

de dader ligt op het kerkhof

der Täter ist spurlos verschwunden

ontkennen de dader te zijn

die Täterschaft leugnen

adres <adres|sen> [adrɛs] RZ. r.n.

1. adres (woon-, verblijfplaats):

adres

Adresse r.ż.

adres

Wohnort r.m.

die opmerking was aan het adres van jouw zus przen.

die Bemerkung galt deiner Schwester

een goed adres voor fotoartikelen

eine gute Adresse für Fotoartikel

per adres

(wohnhaft) bei

bij iem aan het verkeerde adres zijn przen.

bei jdm an der falschen Adresse sein

2. adres (vermelding van de woonplaats en straat):

adres

Adresse r.ż.

adres

Anschrift r.ż.

3. adres comput.:

adres

Speicheradresse r.ż.

da·te·ren² <dateerde, h. gedateerd> [daterə(n)] CZ. cz. nieprzech.

dateren

datieren

deze kwesties dateren van jaren geleden

diese Fragen bestehen seit Jahren

da·ve·ren <daverde, h. gedaverd> [davərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

daveren

dröhnen

daveren

donnern

ra·ˈde·ren <radeerde, h. geradeerd> [raderə(n)] CZ. cz. przech.

raderen

radieren

va·de·ren <vaderde, h. gevaderd> [vadərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

vaderen

Vorfahren l.mn.

vaderen

Ahnen l.mn. form.

de vroede vaderen

≈ die Gemeindeväter

de vroede vaderen

≈ die Stadtväter

na·de·ren <naderde, i. genaderd> [nadərə(n)] CZ. cz. przech.

naderen

sich nähern +C.

naderen (rijdend)

zufahren auf +B.

naderen (leeftijd)

zugehen auf +B.

oma nadert de zeventig

Oma geht auf die siebzig zu

we zijn ons doel dicht genaderd

unser Ziel ist in greifbare Nähe gerückt

wij naderen station Amersfoort

wir nähern uns dem Bahnhof Amersfoort

da·del² <dadel|s> [dadəl] RZ. r.ż. (vrucht)

dadel

Dattel r.ż.

ei·se·res <eiseres|sen> [ɛɪsərɛs] RZ. r.ż.

eiseres forma żeńska od eiser

Zobacz też eiser

ei·ser <eiser|s> [ɛisər] RZ. r.m.

1. eiser (iem die iets eist):

eiser

Forderer r.m.

2. eiser jur.:

eiser

Kläger r.m.

le·ze·res <lezeres|sen> [lezərɛs] RZ. r.ż.

1. lezeres (vrouw die leest):

lezeres

Leserin r.ż.

2. lezeres (vrouw die voorleest):

lezeres

Lesende r.ż.

dans·les <dansles|sen> [dɑnslɛs] RZ. r.ż.

dansles

Tanzunterricht r.m.

da·ger <dager|s> [daɣər] RZ. r.m.

dager

Kläger r.m.