niderlandzko » niemiecki

dood·lo·pen1 <liep dood, i. doodgelopen> [dotlopə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. doodlopen przen.:

hoog·lo·pend [hoxlopənt] PRZYM.

door·ˈlo·pen1 <doorliep, h. doorlopen> [dorlopə(n)] CZ. cz. przech.

1. doorlopen (doorkruisen):

3. doorlopen (vluchtig lezen):

op·lo·pend [ɔplopənt] PRZYM.

dood·leuk [dotløk] PRZYSŁ.

dood·la·chen <lachte zich dood, h. zich doodgelachen> [dotlɑxə(n)] CZ. wk ww

doodlachen zich doodlachen:

af·lo·pend [ɑflopənt] PRZYM.

on·ge·opend [ɔŋɣəopənt] PRZYM.

doods·bed [dotsbɛt] RZ. r.n. geen l.mn.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski