niderlandzko » niemiecki

ˈdoor·stro·men <stroomde door, i. doorgestroomd> [dorstromə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. doorstromen (woningen):

2. doorstromen onderw.:

ˈdoor·sto·ten1 <stootte door/stiet door, i. doorgestoten> [dorstotə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. doorstoten (voortgaan met stoten):

door·ko·men <kwam door, i. doorgekomen> [dorkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

4. doorkomen (waarneembaar worden):

ˈdoor·ste·ken <stak door, h. doorgestoken> [dorstekə(n)] CZ. cz. przech.

1. doorsteken (door, in een opening brengen):

2. doorsteken (een opening maken in):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski