niderlandzko » niemiecki

erup·tief [erʏptif] PRZYM. ook przen.

erup·tie <eruptie|s> [erʏpsi] RZ. r.ż.

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

pa·pie·ren [papirə(n)] PRZYM.

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. tuinieren (als beroep):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

hinkriegen pot.

4. versieren pot. (verleiden):

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] CZ. cz. przech. (met ‘het’)

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] CZ. cz. przech.

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] CZ. cz. nieprzech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski