W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „facturen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

fac·tu·re·ren: czasownik
na·stu·ren: czasownik
fri·tu·ren: czasownik
ma·nu·fac·tu·ren: rzeczownik
aan·stu·ren: czasownik
fa·ci·li·te·ren: czasownik
fac·to·rij: rzeczownik
af·stu·ren: czasownik
be·stu·ren: czasownik
in·stu·ren: czasownik
op·stu·ren: czasownik
fac·tuur: rzeczownik
aan·vu·ren: czasownik

Widzisz podobne wyniki: factureren , frituren , nasturen , aansturen , manufacturen , faciliteren , aanvuren , factuur , opsturen , insturen , besturen , afsturen i factorij

fac·tu·re·ren <factureerde, h. gefactureerd> [fɑktyrerə(n)] CZ. cz. przech. econ.

na·stu·ren <stuurde na, h. nagestuurd> [nastyrə(n)] CZ. cz. przech.

iems post nasturen

jdm die Post nachsenden

fri·tu·ren <frituurde, h. gefrituurd> [frityrə(n)] CZ. cz. przech.

ma·nu·fac·tu·ren [manyfɑktyrə(n)] RZ. l.mn.

manufacturen

Manufakturwaren l.mn.

manufacturen

Textilwaren l.mn.

aan·stu·ren² <stuurde aan, h. aangestuurd> [anstyrə(n)] CZ. cz. nieprzech.

op iets aansturen ook przen.

op iets aansturen ook przen.

auf etw zusteuern

fa·ci·li·te·ren [fɑsiliterə(n)] CZ. cz. przech.

1. faciliteren (vereenvoudigen):

faciliteren

2. faciliteren (voorzieningen aanbieden):

faciliteren

fac·to·rij <factorij|en> [fɑktorɛi] RZ. r.ż.

Handelsniederlassung r.ż.

af·stu·ren¹ <stuurde af, h. afgestuurd> [ɑfstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. afsturen:

afsturen (vaartuig: van iets weg)

afsturen (vaartuig: op iets af)

afsturen (vaartuig: op iets af)

2. afsturen (wegzenden):

iem van school afsturen

jdn von der Schule entfernen

3. afsturen (ergens heen zenden):

iem erop afsturen

jdn hinschicken

ik zal hem op de zaak afsturen

ich werde ihn auf die Sache ansetzen

een knokploeg op iem afsturen

eine Schlägertruppe auf jdn ansetzen

be·stu·ren <bestuurde, h. bestuurd> [bəstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. besturen (voer-, vaartuig):

een auto besturen

ein Auto lenken

draadloos besturen

draadloos besturen

2. besturen (werktuig):

een hijskraan besturen

einen Hebekran führen

3. besturen (leiden):

een land besturen

ein Land lenken [o. regieren]

een stad besturen

eine Stadt verwalten

een stichting besturen

eine Stiftung leiten

in·stu·ren <stuurde in, h. ingestuurd> [ɪnstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. insturen (inzenden):

2. insturen (naar binnen sturen):

steuern in +B.

lenken in +B.

een auto een zijstraat insturen

einen Wagen in eine Seitenstraße einlenken

3. insturen (zenden naar een plaats):

schicken in +B.

senden in +B.

iem de dood insturen

jdn in den Tod schicken

op·stu·ren <stuurde op, h. opgestuurd> [ɔpstyrə(n)] CZ. cz. przech.

fac·tuur <fac|turen> [fɑktyr] RZ. r.ż.

Rechnung r.ż.

aan·vu·ren <vuurde aan, h. aangevuurd> [anvyrə(n)] CZ. cz. przech.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski