Tłumaczenia dla hasła „freigang“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

diep·gang [dipxɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn. ook przen.

diepgang

Tiefgang r.m.

een vaartuig van 20 voet diepgang

ein Schiff mit 20 Fuß Tiefgang

leer·gang <leergang|en> [lerɣɑŋ] RZ. r.m.

1. leergang (cursus):

leergang

Lehrgang r.m.

leergang

Kurs r.m.

leergang

Kursus r.m.

een leergang volgen

an einem Lehrgang teilnehmen

2. leergang (methode: als boek):

leergang

Lehrbuch r.n.

neer·gang [nerɣɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

neergang

Niedergang r.m.

neergang

Rückgang r.m.

over·gang <overgang|en> [ovərɣɑŋ] RZ. r.m.

1. overgang (plaats; verandering):

overgang

Übergang r.m.

2. overgang (een ander geloof, andere partij e.d.):

overgang

Übertritt r.m.

de overgang tot het katholicisme

der Übertritt zum Katholizismus

3. overgang (menopauze):

overgang

Wechseljahre l.mn.

in de overgang zijn

in den Wechseljahren sein

cir·kel·gang [sɪrkəlɣɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

cirkelgang

Kreislauf r.m.

brand·gang <brandgang|en> [brɑntxɑŋ] RZ. r.m.

brandgang (tussen huizen)

Brandgasse r.ż.

brandgang (in bos)

Brandschneise r.ż.

on·der·gang [ɔndərɣɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

ondergang

Untergang r.m.

ondergang econ.

Zusammenbruch r.m.

jij wordt nog eens mijn ondergang!

du bringst mich noch ins Grab!

zij·in·gang <zijingang|en> [zɛiɪŋɣɑŋ] RZ. r.m.

zijingang

Seiteneingang r.m.

zijingang

Nebeneingang r.m.

bloed·gang [blutxɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

met een bloedgang

in [o. mit einem] irren Tempo

stoel·gang [stulɣɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

stoelgang

Stuhlgang r.m.

te·rug·gang [tərʏxɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

1. teruggang:

teruggang (achteruitgang)

Rückgang r.m.

teruggang (in prestaties)

Abfall r.m.

2. teruggang (terugkeer):

teruggang

Rückkehr r.ż.

voor·ˈuit·gang¹ [vorœytxɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

1. vooruitgang:

vooruitgang (vordering, verbetering)

Fortschritt r.m.

vooruitgang (van zieke)

Besserung r.ż.

vooruitgang boeken

Fortschritte erzielen

2. vooruitgang (het voorwaarts gaan):

vooruitgang

Vorwärtskommen r.n.

door·gang <doorgang|en> [dorɣɑŋ] RZ. r.m.

doorgang

Durchgang r.m.

(geen) doorgang hebben [o. vinden]

(nicht) stattfinden

iem doorgang verlenen

jdm Durchlass gewähren

jaar·gang <jaargang|en> [jarɣɑŋ] RZ. r.m. (ook wijn)

jaargang

Jahrgang r.m.

mijn·gang <mijngang|en> [mɛiŋɣɑŋ] RZ. r.m.

mijngang

Stollen r.m.

om·me·gang <ommegang|en> [ɔməɣɑŋ] RZ. r.m.

ommegang

Umgang r.m.

ommegang

Bittgang r.m.

rond·gang <rondgang|en> [rɔntxɑŋ] RZ. r.m.

rondgang

Rundgang r.m.

rondgang

Runde r.ż.

le·vens·gang RZ. r.m.

levensgang → levensloop

Zobacz też levensloop

le·vens·loop [levənslop] RZ. r.m. geen l.mn.

1. levensloop:

levensloop (iems leven)

Lebensgeschichte r.ż.

levensloop (toekomst)

Lebensweg r.m.

2. levensloop (curriculum vitae):

levensloop

Lebenslauf r.m.

wan·del·gang <wandelgang|en> [wɑndəlɣɑŋ] RZ. r.m.

wandelgang

Wandelgang r.m.

wandelgang

Wandelhalle r.ż.

iets in de wandelgang horen przen.

etw en passant erfahren [o. hören]