Tłumaczenia dla hasła „opgeëiste“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

op·ge·was·sen [ɔpxəwɑsə(n)] PRZYM.

opgewassen

gewachsen

opgewassen

ebenbürtig

tegen elkaar opgewassen zijn

einander ebenbürtig sein

tegen iem/iets (niet) opgewassen zijn

jdm/einer Sache (nicht) gewachsen sein

op·ge·wekt <opgewekte, opgewekter, opgewektst> [ɔpxəwɛkt] PRZYM.

1. opgewekt:

opgewekt (vrolijk)

vergnügt

opgewekt (vrolijk)

heiter

opgewekt (vrolijk)

munter

opgewekt (levendig)

lebhaft

2. opgewekt econ.:

opgewekt

rege

opgewekt

lebhaft

op·ge·la·ten [ɔpxəlatə(n)] PRZYM. pot.

opgelaten

aufgeschmissen

zich opgelaten voelen

sich aufgeschmissen fühlen

ver·eis·te <vereiste|n> [vərɛistə] RZ. r.n. of r.ż.

vereiste

Erfordernis r.n.

vereiste (voorwaarde)

Voraussetzung r.ż.

vereiste (gestelde eis)

Anforderung r.ż.

aan de vereisten voldoen

die Voraussetzungen erfüllen

aan de vereisten voldoen

den Anforderungen genügen

dat is een eerste vereiste

das ist eine Grundbedingung

talenkennis is een vereiste

Sprachkenntnisse sind erforderlich

ko·pi·is·te RZ. r.ż.

kopiiste forma żeńska od kopiist

Zobacz też kopiist

ko·pi·ist <kopiist|en> [kopijɪst] RZ. r.m.

kopiist

Kopist r.m.

pi·a·nis·te RZ. r.ż.

pianiste forma żeńska od pianist

Zobacz też pianist

pi·a·nist <pianist|en> [pijanɪst] RZ. r.m.

pianist

Klavierspieler r.m.

pianist (beroepsmatig vooral)

Pianist r.m.

toe·ris·te RZ. r.ż.

toeriste forma żeńska od toerist

Zobacz też toerist

toe·rist <toerist|en> [turɪst] RZ. r.m.

toerist

Tourist r.m.

op·ge·scho·ten [ɔpxəsxotə(n)] PRZYM.

opgeschoten

groß gewachsen

opgeschoten

hoch gewachsen

opgeschoten

großwüchsig

een opgeschoten jongen

ein halbwüchsiger Junge

op·ge·won·den <opgewonden, opgewondener, opgewondenst> [ɔpxəwɔndə(n)] PRZYM.

1. opgewonden (geestdriftig):

opgewonden

aufgeregt

opgewonden

erregt

opgewonden

aufgedreht pot.

2. opgewonden (wellustig):

opgewonden

erregt

opgewonden

geil pot.

op·ge·bla·zen [ɔpxəblazə(n)] PRZYM.

1. opgeblazen (gezwollen):

opgeblazen

aufgebläht

opgeblazen

aufgedunsen

2. opgeblazen (verwaand):

opgeblazen

aufgeblasen

opgeblazen

aufgebläht