Tłumaczenia dla hasła „opruister“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

op·rui·men <ruimde op, h. opgeruimd> [ɔprœymə(n)] CZ. cz. przech.

1. opruimen (opbergen, netjes maken):

opruimen

forträumen

opruimen

wegräumen

opruimen

aufräumen

opruimen

Ordnung machen

een kamer/de rommel opruimen

ein Zimmer/den Krempel aufräumen

2. opruimen (uitverkopen):

opruimen

ausverkaufen

op·rui·en <ruide op, h. opgeruid> [ɔprœyə(n)] CZ. cz. przech.

opruien

aufhetzen

opruien

aufwiegeln

op·rich·ter <oprichter|s> [ɔprɪxtər] RZ. r.m.

oprichter

Gründer r.m.

pleis·ter¹ <pleister|s> [plɛistər] RZ. r.ż. (hechtpleister)

pleister

Pflaster r.n.

een pleister op de knie plakken

ein Pflaster auf das Knie kleben

op·richt·ster RZ. r.ż.

oprichtster forma żeńska od oprichter

Zobacz też oprichter

op·rich·ter <oprichter|s> [ɔprɪxtər] RZ. r.m.

oprichter

Gründer r.m.

ge·fluis·ter [ɣəflœystər] RZ. r.n. geen l.mn.

gefluister

Geflüster r.n.

gefluister pej.

Getuschel r.n.

op·rui·end [ɔprœyənt] PRZYM.

opruiend

aufwieglerisch

opruiend

aufrührerisch

op·rui·ming <opruiming|en> [ɔprœymɪŋ] RZ. r.ż.

opruiming

Ausverkauf r.m.

opruiming (wegens sluiting van een zaak)

Räumungsverkauf r.m.

op·ruk·ken <rukte op, i. opgerukt> [ɔprʏkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

oprukken

nachrücken

oprukken

vorrücken

oprukken

heranrücken

oprukken

aufrücken

oprukken mil., SPORT

vorstoßen

fi·lis·ter <filister|s> [filɪstər] RZ. r.m.

filister

Spießbürger r.m.

filister

Spießer r.m. pot.

filister rel.

Philister r.m.

ma·gis·ter <magister|s> [maɣɪstər] RZ. r.m.

magister

Magister r.m.

mi·nis·ter <minister|s> [minɪstər] RZ. r.m.

minister

Minister r.m.

minister van Staat

≈ Staatsminister r.m.

minister van Defensie

Verteidigungsminister r.m.

minister van Justitie

Justizminister r.m.

minister van Onderwijs

Kultusminister r.m.

minister van Economische Zaken

Wirtschaftsminister r.m.

minister van Binnenlandse Zaken

Innenminister r.m.

minister van Buitenlandse Zaken

Außenminister r.m.

naai·ster <naaister|s> [najstər] RZ. r.ż.

naaister

Näherin r.ż.

naaister (als beroep)

Schneiderin r.ż.

re·gis·ter <register|s> [rəɣɪstər] RZ. r.n.

1. register (lijst):

register

Register r.n.

register

Verzeichnis r.n.

iem in het register inschrijven

jdn in das Register eintragen

register van de burgerlijke stand

Personenstandsregister r.n.

register van de burgerlijke stand

Standesregister r.n.

2. register (inhoudsopgave):

register

Register r.n.

register

Inhaltsverzeichnis r.n.

een alfabetisch register

ein alphabetisches Register

3. register (gastenboek):

register

Gästebuch r.n.

4. register (orgelpijpen):

register

Register r.n.

een ander register kiezen przen.

einen anderen Ton anschlagen

alle registers openzetten ook przen.

alle Register ziehen

5. register:

register (deel van de toonomvang)

Lage r.ż.

register (klankkleur)

Register r.n.

roei·ster <roeister|s> [rujstər] RZ. r.ż.

roeister forma żeńska od roeier

Zobacz też roeier

roei·er <roeier|s> [rujər] RZ. r.m.

roeier

Rud(e)rer r.m.

si·nis·ter <sinistere, sinisterder, sinisterst> [sinɪstər] PRZYM.

sinister

sinister form.

sinister

düster

sinister

unheilvoll

vleis·ter RZ. r.ż.

vleister forma żeńska od vleier

Zobacz też vleier

vlei·er <vleier|s> [vlɛiər] RZ. r.m.

vleier

Schmeichler r.m.

knoei·ster RZ. r.ż.

knoeister forma żeńska od knoeier

Zobacz też knoeier

knoei·er <knoeier|s> [knujər] RZ. r.m.

1. knoeier (knoeipot):

knoeier

Dreckfink r.m.

knoeier

Schmutzfink r.m.

knoeier

Schmierfink r.m.

2. knoeier (sloddervos):

knoeier

liederliche(r) [o. unordentliche(r)] Kerl r.m.

knoeier

Schludrian r.m.

3. knoeier (onhandige prutser):

knoeier

Stümper r.m.

knoeier

Pfuscher r.m.

4. knoeier (fraudeur):

knoeier

Schwindler r.m.

draai·ster RZ. r.ż.

draaister forma żeńska od draaier

Zobacz też draaier

draai·er <draaier|s> [drajər] RZ. r.m.

1. draaier:

draaier (iem die draait, werkman)

Dreher r.m.

draaier (hout, ivoor)

Drechsler r.m.

2. draaier (veinzer):

draaier

Heuchler r.m.