niderlandzko » niemiecki

stand1 <stand|en> [stɑnt] RZ. r.m.

1. stand (houding van personen):

stand
Stand r.m.
stand
Stellung r.ż.
een stand aannemen
eine Stellung einnehmen

4. stand SPORT (score):

stand
Stand r.m.
stand
Spielstand r.m.
de stand gelijkmaken
den Gleichstand herstellen
gelijke stand
Gleichstand r.m.
de stand is 2-1
es steht zwei zu eins
de stand is 2-1
der Stand ist 2:1
de stand van het spel
der Spielstand

6. stand (ligging):

stand
Lage r.ż.
op stand wonen
≈ in einer vornehmen Gegend wohnen

stand2 [stɛnt]

stand-by [stɛndbɑj] PRZYM.

2. stand-by (gereed voor direct gebruik, in wachtstand):

stand-by
im Stand-by-Betrieb
het toestel staat stand-by
das Gerät ist im Stand-by-Betrieb

stand-up·co·me·di·an <stand-upcomedian|s> [stɛndʏpkɔmidijən] RZ. r.m. (artiest)

Przykładowe zdania ze słowem stand

gelijke stand
Gleichstand r.m.
iets in stand houden
etw instand halten
de stand van aandelen
der Stand der Aktien
de stand van zaken
die Sachlage
de stand is 2-1
es steht zwei zu eins
beneden zijn stand trouwen
unter seinem Stand heiraten
boven zijn stand leven (financieel)
über seine Verhältnisse leben
een heer van stand
ein Herr von Stand
de gegoede stand
die besser gestellten Kreise l.mn.
een stand aannemen
eine Stellung einnehmen
de burgerlijke stand
das Standesamt
de stand gelijkmaken
den Gleichstand herstellen
zijn stand ophouden
seinen Stand hochhalten

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne