Tłumaczenia dla hasła „stemadvies“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

pre·ad·vies <pread|viezen> [preɑtfis] RZ. r.n.

preadvies

vorläufige(s) Gutachten r.n.

stem·ming <stemming|en> [stɛmɪŋ] RZ. r.ż.

1. stemming:

stemming (gemoedsgesteldheid)

Stimmung r.ż.

stemming (sfeer)

Atmosphäre r.ż.

de schilder beeldt stemmingen uit

der Maler gibt die Atmosphäre wieder

de stemming erin brengen

Stimmung machen

voor iets in de stemming zijn

für etw in Stimmung sein

voor iets in de stemming zijn

zu etw aufgelegt sein

ik ben niet in de stemming om te lachen

mir ist nicht zum Lachen zumute

in een slechte stemming zijn

in schlechter Stimmung sein

in een slechte stemming zijn

schlecht aufgelegt sein

de stemming zit erin

es herrscht Stimmung

2. stemming:

stemming (gezindheid)

Stimmung r.ż.

stemming (sfeer)

Atmosphäre r.ż.

stemming maken voor/tegen iets/iem

Stimmung für/gegen etw/jdn machen

er heerst een vijandige stemming

es herrscht eine feindselige Atmosphäre

3. stemming:

stemming (het uitbrengen van de stem)

Stimmabgabe r.ż.

stemming (het uitbrengen van de stem)

Wahlgang r.m.

stemming (niet m.b.t. politieke verkiezingen)

Abstimmung r.ż.

een hoofdelijke stemming houden

eine namentliche Abstimmung abhalten

in stemming brengen

zur Abstimmung bringen

tot stemming overgaan

zur Abstimmung übergehen [o. schreiten]

4. stemming econ.:

stemming

Stimmung r.ż.

stemming

Tendenz r.ż. spec.

stemmingen en koersen

Tendenzen und Kurse l.mn.

een lusteloze stemming (beurs)

eine lustlose Stimmung

de stemming was verdeeld

die Tendenz war uneinheitlich

5. stemming (het op de juiste toon brengen):

stemming

Stimmung r.ż.

stemming

Stimmen r.n.

stemming

Einstimmung r.ż.

stem·vork <stemvork|en> [stɛmvɔrk] RZ. r.ż.

stemvork

Stimmgabel r.ż.

stem·pe·len¹ <stempelde, h. gestempeld> [stɛmpələ(n)] CZ. cz. przech.

1. stempelen:

stempelen (stempel drukken op)

stempeln

stempelen (munten vooral)

prägen

stempelen (postzegel, bus-, tramkaartje)

abstempeln

een gestempelde brief

ein abgestempelter Brief

2. stempelen (personen):

stempelen przen.

machen

stempelen pej.

(ab)stempeln

iets/iem als minderwaardig stempelen

etw/jdn als minderwertig abstempeln

dat stempelt hem tot volwaardig burger

das macht ihn zum vollwertigen Bürger

stem·bil·jet <stembiljet|ten> [stɛmbɪljɛt] RZ. r.n.

stembiljet

Stimmzettel r.m.

stembiljet

Wahlzettel r.m.

stem·wij·zer® <stemwijzer|s> RZ. r.m.

stemwijzer

Wahl-O-Mat r.m.