Tłumaczenia dla hasła „vlootvoogd“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

kerk·voogd <kerkvoogd|en> [kɛrəkfoxt] RZ. r.m.

1. kerkvoogd rel.:

kerkvoogd

Prälat r.m.

2. kerkvoogd rel.:

kerkvoogd

Kirchenälteste(r) r.m.

kerkvoogd

Presbyter r.m. (für finanzielle Angelegenheiten)

vloog CZ.

vloog 3. os. l.poj. cz. prz. van vliegen¹, vliegen²

Zobacz też vliegen , vliegen

vlie·gen² <vloog, h./i. gevlogen> [vliɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. vliegen (zich in de lucht voortbewegen):

vliegen

fliegen

erin vliegen przen.

hereinfallen

hoog (willen) vliegen

hoch hinauswollen

hij ziet ze vliegen

er ist verrückt

2. vliegen (vliegtuig):

vliegen

fliegen

3. vliegen (snel voorbijgaan):

vliegen

dahinfliegen

vliegen

verfliegen

de dagen vliegen (om)

die Tage fliegen dahin

de tijd vliegt

die Zeit verfliegt

4. vliegen ((zich) snel voortbewegen):

vliegen

fliegen

vliegen

rasen

het paard vliegt ervandoor

das Pferd fliegt davon

elkaar in de haren vliegen

sich C. in die Haare geraten

iem naar de keel/om de hals vliegen

jdm an die Gurgel springen/um den Hals fliegen

zijn ogen vlogen over de regels

er überflog die Zeilen

de vogel is gevlogen przen.

der Vogel ist ausgeflogen

5. vliegen (zweven):

vliegen

fliegen

de vonken vlogen in het rond

die Funken flogen nur so herum

in brand vliegen

Feuer fangen

in de lucht vliegen przen.

in die Luft fliegen

er een laten vliegen pot.

einen fahren lassen

vlie·gen¹ <vloog, h. gevlogen> [vliɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. vliegen (door de lucht vervoeren):

vliegen

fliegen

2. vliegen (besturen):

vliegen

fliegen

vloot <vloten> [vlot] RZ. r.m.

1. vloot (bij elkaar horende schepen):

vloot

Flotte r.ż.

2. vloot (oorlogsmacht ter zee):

vloot

Flotte r.ż.

vloot

Seestreitkräfte l.mn.

3. vloot (vliegtuigen):

vloot

Flugzeugpark r.m.

vloot

Luftflotte r.ż.

voogd <voogd|en> [voxt] RZ. r.m.

1. voogd (verzorger, verzorgster van minderjarigen):

voogd

Vormund r.m.

voogd jur.

Pfleger r.m.

een voogd aanstellen

einen Vormund einsetzen

toeziend voogd

Gegenvormund r.m.

2. voogd (bestuurder) gesch.:

voogd

Vogt r.m.