Tłumaczenia dla hasła „beschadigd“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

be·ˈschä·di·gen CZ. cz. przech.

beschädigen

beschadigen

beschädigen

havenen

ˈun·be·schä·digt PRZYM.

1. unbeschädigt:

unbeschädigt

onbeschadigd

2. unbeschädigt:

unbeschädigt

ongedeerd

be·ˈschul·di·gen [bəˈʃʊldɪgn̩] CZ. cz. przech.

beschuldigen

beschuldigen

man beschuldigt ihn des Diebstahls/Mordes

men beschuldigt hem van diefstal/moord

be·ˈschäf·tigt [bəˈʃɛftɪçt] PRZYM.

beschäftigt

bezig

beschäftigt (angestellt)

werkzaam

unsere Firma ist immer noch gut beschäftigt

onze firma heeft nog altijd genoeg werk

er ist ein (sehr) beschäftigter Mann

hij heeft het (erg) druk

be·ˈschau·lich [bəˈʃ͜aulɪç] PRZYM.

1. beschaulich podn. (kontemplativ):

beschaulich

beschouwelijk

beschaulich

bespiegelend

ein beschaulicher Orden

een contemplatieve [o. beschouwende] orde

2. beschaulich (geruhsam):

beschaulich

rustig

beschaulich

teruggetrokken

beschaulich

ingetogen

be·ˈschau·en CZ. cz. przech. reg.

beschauen

bekijken

be·ˈschaf·fen¹ PRZYM.

beschaffen

geaard

beschaffen

van die aard

beschaffen

zo

wie ist es mit deinem Zustand beschaffen?

hoe is het met jouw toestand gesteld?

be·ˈschat·ten CZ. cz. przech.

1. beschatten (Schatten geben):

beschatten

beschaduwen

beschatten

overschaduwen

beschatten przen. a.

een schaduw werpen op

2. beschatten (überwachen):

beschatten

schaduwen

3. beschatten SPORT:

beschatten

bewaken

beschatten

dekken

be·ˈschäf·ti·gen² [bəˈʃɛftɪgn̩] CZ. cz. zwr.

beschäftigen

zich bezighouden

beschäftigen

zich ophouden

Be·ˈschul·di·gung <Beschuldigung, Beschuldigungen> [bəˈʃʊldɪgʊŋ] RZ. r.ż.

Beschuldigung

beschuldiging

eine Beschuldigung gegen jdn erheben

een beschuldiging tegen iem inbrengen

be·ˈschä·men CZ. cz. przech.

beschämen

beschamen

beschämen

beschaamd maken

ˈkriegs·be·schä·digt PRZYM.

kriegsbeschädigt

invalide [o. verminkt] door de oorlog

ˈSach·be·schä·di·gung RZ. r.ż. PR.

Sachbeschädigung

zaakbeschadiging