Tłumaczenia dla hasła „darübermachen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈsau·ber·ma·chen CZ. cz. przech.

saubermachen → sauber

Zobacz też sauber

ˈsau·ber [ˈz͜aubɐ] PRZYM.

1. sauber (rein):

sauber

schoon

sauber

zindelijk

sauber

net

sauber

zuiver

etw sauber halten

iets schoonhouden

das Kind ist schon sauber

het kind is al zindelijk

ein Baby sauber machen

een baby verschonen

ein Zimmer sauber machen

een kamer schoonmaken

2. sauber (sorgfältig):

sauber

keurig

sauber

zuiver

sauber

rein

sauber

zorgvuldig

sauber

netjes

eine saubere Arbeit

een verzorgd [o. keurig] werk

eine saubere Arbeit

een mooi stukje werk

eine saubere Arbeit

een knap staaltje

der Schreibtisch ist sauber gearbeitet

het bureau is keurig afgewerkt

3. sauber (anständig):

sauber

zuiver

sauber

onberispelijk

sauber

rein

sauber

fatsoenlijk

4. sauber iron. (schön, nett):

sauber

fraai

sauber

leuk

5. sauber pot. (gehörig, beachtlich):

sauber

flink

sauber

aardig

eine saubere Summe

een flinke [o. aardige] som

6. sauber (hübsch):

sauber poł. niem. austr. CH

knap

her·ˈun·ter·ma·chen CZ. cz. przech.

1. heruntermachen pot. (zurechtweisen):

heruntermachen

kapittelen

heruntermachen

uitkafferen

2. heruntermachen pot. (schlechtmachen):

heruntermachen

afkammen

heruntermachen

afkraken

dar·ˈüber·ste·hen CZ. cz. nieprzech. niereg. przen.

darüberstehen

erboven staan [o. verheven zijn]

da·ˈran·ma·chen CZ. cz. zwr. pot.

daranmachen

(ermee) beginnen

daranmachen

aan de slag gaan