Tłumaczenia dla hasła „emporschießen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

em·ˈpor·stei·gen CZ. cz. nieprzech.

1. emporsteigen podn. (hinaufsteigen):

emporsteigen

opstijgen

emporsteigen

opklimmen

emporsteigen

omhoogklimmen

2. emporsteigen podn. (Karriere machen):

emporsteigen

opklimmen

emporsteigen

carrière maken

em·ˈpor·fah·ren CZ. cz. nieprzech.

1. emporfahren podn. (nach oben fahren):

emporfahren

naar boven rijden

2. emporfahren podn. (hochschnellen):

emporfahren

opvliegen

emporfahren

opspringen (van schrik)

em·ˈpor·ar·bei·ten CZ. cz. zwr. podn.

emporarbeiten

zich opwerken [o. omhoogwerken]

be·ˈschis·sen PRZYM. wulg.

beschissen

rot

beschissen

klote-

beschissen

miserabel

beschissen

belabberd

ge·ˈschis·sen [gəˈʃɪsn̩] CZ.

geschissen im. cz. przeszł. von scheißen

Zobacz też scheißen

ˈschei·ßen <schiss, geschissen> [ˈʃ͜aisn̩] CZ. cz. nieprzech. wulg.

scheißen

schijten

scheißen

poepen

auf jdn/etw scheißen wulg. (verzichten können)

lak [o. maling] [o. schijt] aan iem/iets hebben

ich scheiß dir was! wulg.

je kunt me de pot op!

em·ˈpor·ra·gen CZ. cz. nieprzech.

emporragen

oprijzen

emporragen

omhoogrijzen

emporragen

uitsteken

über seine Mitschüler emporragen przen.

boven zijn medeleerlingen uitsteken

er·ˈmes·sen [-ˈmɛsn̩] CZ. cz. przech.

ermessen

(in zijn volle omvang) beseffen [o. begrijpen] [o. overzien]

daran ermisst sich seine Bedeutung

daaraan is zijn betekenis af te meten