Tłumaczenia dla hasła „opgegaan“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

be·ˈgann [bəˈgan] CZ.

begann cz. prz. von beginnen

Zobacz też beginnen

be·ˈgin·nen <begann, begonnen> [bəˈgɪnən] CZ. cz. przech.

beginnen

beginnen (met)

beginnen

aanvangen

gut begonnen ist halb gewonnen przysł.

een goed begin is het halve werk

ˈge·gen [ˈgeːgn̩] PRZYIM. +B.

1. gegen (wider):

gegen SPORT

tegen

gegen PR.

in strijd met

gegen PR.

tegen … in

gegen bar

(à) contant

gegen jdn gewinnen

tegen [o. van] iem winnen

gegen zwölf (ungefähr)

tegen twaalven

gegen zwölf (ungefähr)

tegen twaalf uur

2. gegen (entgegen):

gegen

naar

gegen

in de richting van

gegen Westen

naar het westen

gegen Westen

in westelijke richting

3. gegen (gegenüber):

gegen

tegenover

gefühllos gegen jdn

gevoelloos tegenover iem

4. gegen (verglichen mit):

gegen

in vergelijking met

gegen

(vergeleken) bij

gegen seinen Vater ist er …

in vergelijking met [o. vergeleken bij] zijn vader is hij …

5. gegen veraltet (für):

gegen

voor

gegen

jegens

meine Abneigung gegen ihn

mijn afkeer van hem

aufmerksam/freundlich/herzlich gegen jdn

attent/vriendelijk/hartelijk voor iem

gefühllos gegen Schmerzen

ongevoelig [o. gevoelloos] voor pijn

da·ge·gen¹ [daˈgeːgn̩, ˈdaː-] PRZYSŁ.

1. dagegen (gegen etw):

dagegen

er tegen

dagegen

er [o. daar] tegenaan

2. dagegen (als Gegenmaßnahme):

dagegen

daartegen

3. dagegen (als Einwand, Ablehnung):

dagegen

ertegen

dagegen

niet mee eens

4. dagegen (verglichen damit):

dagegen

vergeleken met

dagegen

in tegenstelling tot

seine Arbeit ist hervorragend, dagegen ist meine gar nichts

zijn werk is uitstekend, dat van mij is daarbij vergeleken niets

5. dagegen (anstatt):

dagegen

in plaats daarvan

dagegen

daarvoor

wo·ˈge·gen¹ [voˈgeːgn̩, ˈvoːgeːgn̩] PRZYSŁ.

wogegen

waartegen