Tłumaczenia dla hasła „overschotten“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈschüt·ten CZ. cz. przech.

1. verschütten (danebenschütten):

verschütten

morsen

verschütten

ernaast gieten

2. verschütten (unter etw begraben):

verschütten

bedelven

verschütten

bedekken

verschütten

overdekken

3. verschütten (zuschütten):

verschütten

dichtgooien

verschütten

dempen

es bei jdm verschüttet haben reg.

het bij iem verkorven hebben

ver·ˈspot·ten CZ. cz. przech.

verspotten

bespotten

verspotten

de spot drijven met

verspotten

belachelijk [o. bespottelijk] maken

über·ˈschat·ten [yːbɐˈʃatn̩] CZ. cz. przech.

überschatten

overschaduwen ook fig.

ˈüber·schüt·ten¹ CZ. cz. przech. pot. (übergießen)

überschütten

overgieten

überschütten

morsen (op [o. over] )

ver·ˈscho·nen CZ. cz. przech.

verschonen

ontzien

verschonen

sparen

verschone mich mit deinem Geschwätz!

bespaar me je praatjes [o. gezwets] !

ver·ˈschol·len [fɛɐ̯ˈʃɔlən] PRZYM.

verschollen

spoorloos verdwenen

verschollen

vermist

verschollen

zoek

ein im Krieg verschollener Sohn

een zoon die sinds de oorlog vermist wordt

ˈab·schot·ten CZ. cz. przech.

abschotten NAUT. przen.:

abschotten (isolieren)

afschermen

abschotten (isolieren)

hermetisch afsluiten

ver·ˈrot·ten CZ. cz. nieprzech.

verrotten (faulen)

verrotten

verrotten (verwahrlosen)

vergaan

be·ˈschat·ten CZ. cz. przech.

1. beschatten (Schatten geben):

beschatten

beschaduwen

beschatten

overschaduwen

beschatten przen. a.

een schaduw werpen op

2. beschatten (überwachen):

beschatten

schaduwen

3. beschatten SPORT:

beschatten

bewaken

beschatten

dekken

ˈFisch·ot·ter RZ. r.m.

Fischotter

(vis)otter

ver·ˈschö·nern [-nɐn] CZ. cz. przech.

verschönern

mooier maken

verschönern

verfraaien

er·ˈstat·ten [ɛɐ̯ˈʃtatn̩] CZ. cz. przech.

1. erstatten (ersetzen):

erstatten

terugbetalen

erstatten

vergoeden

erstatten

restitueren

2. erstatten ADM. (mitteilen):

erstatten

doen

erstatten

geven

Anzeige erstatten

aangifte doen

Bericht erstatten

verslag uitbrengen

ˈschüt·ten¹ [ˈʃʏtn̩] CZ. cz. przech.

1. schütten (kippen):

schütten

storten

schütten

doen

schütten

gooien

2. schütten (gießen):

schütten

gieten

ver·ˈbit·ten [fɛɐ̯ˈbɪtn̩] CZ. cz. przech. niereg.

verbitten

(dringend) verzoeken van iets verschoond te blijven

ich verbitte mir diesen Ton!

deze toon verkies [o. wens] ik niet!

ver·ˈket·ten [fɛɐ̯ˈkɛtn̩] CZ. cz. przech.

1. verketten (verschließen):

verketten

met een ketting [o. kettingen] vastmaken [o. bevestigen]

2. verketten przen. (verbinden):

verketten

verbinden

ver·ˈwet·ten CZ. cz. przech.

verwetten

verwedden

verwetten

inzetten bij het wedden

ˈzu·schüt·ten CZ. cz. przech.

1. zuschütten (mit Erde):

zuschütten

dichtgooien

zuschütten

bedekken

2. zuschütten pot.:

zuschütten

bijschenken

ˈab·schüt·ten CZ. cz. przech. (abgießen)

abschütten

(af)gieten

abschütten

weggieten

abschütten

uitgieten

ˈSchot·ter <Schotters, Schotter> [ˈʃɔtɐ] RZ. r.m.

Schotter

steengruis r.n.

Schotter

split r.n.

Schotter

steenslag r.n.

ˈaus·rot·ten CZ. cz. przech.

ausrotten

uitroeien

ausrotten

verdelgen

ausrotten

totaal vernietigen