Tłumaczenia dla hasła „troisch“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈsto·isch [-ɪʃ] PRZYM.

stoisch

stoïcijns

Tratsch <Tratsch(e)s> [traː͜tʃ ] RZ. r.m. kein l.mn. pot. pej.

Tratsch

geklets r.n.

Tratsch

geroddel r.n.

Tratsch

achterklap

ˈrö·misch [ˈrøːmɪʃ] PRZYM.

römisch

Romeins

Fisch <Fisch(e)s, Fische> [fɪʃ] RZ. r.m.

1. Fisch (Tier):

Fisch

vis

das ist weder Fisch noch Fleisch pot.

dat is geen vis en geen vlees [o. noch vis noch vlees]

gesund wie ein Fisch im Wasser

zo gezond als een vis(je)

2. Fisch ASTROL. meist l.mn.:

Fisch

(de) Vis(sen) ook fig.

im Zeichen der Fische

in [o. onder] het sterrenbeeld van de Vissen

ein dicker [o. großer ] Fisch pot. żart. przen.

een zware jongen

ein (kalter) Fisch pot. przen.

een koude [o. gevoelloze] natuur

kleine Fische pot. przen.

kleinigheden

kleine Fische pot. przen.

onbelangrijke dingen

die großen Fische fressen die kleinen przysł.

de grote vissen eten de kleine