Tłumaczenia dla hasła „verdonkeremanen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ver·ˈdon·nern [fɛɐ̯ˈdɔnɐn] CZ. cz. przech. pot. (verurteilen)

verdonnern

veroordelen

jdn dazu verdonnern, etw zu tun pot. żart. (anweisen)

iem ermee opschepen [o. opzadelen] iets te doen

ver·dor·ben [fɛɐ̯ˈdɔrbn̩] CZ.

verdorben im. cz. przeszł. von verderben¹, verderben²

Zobacz też verderben , verderben

ver·ˈder·ben² <verdirbt, verdarb, verdorben> [fɛɐ̯ˈdɛrbn̩] CZ. cz. przech.

1. verderben (moralisch korrumpieren):

verderben

bederven

verderben

beschadigen

2. verderben przen. (ruinieren):

verderben

bederven

verderben

te gronde richten

die Jugend verderben

de jeugd te gronde richten

3. verderben przen. (verscherzen):

verderben

bederven

verderben

verprutsen

ver·ˈder·ben¹ <verdirbt, verdarb, verdorben> [fɛɐ̯ˈdɛrbn̩] CZ. cz. nieprzech.

1. verderben (verfaulen):

verderben

bederven

2. verderben podn. przen. (zunichtemachen):

verderben

ondergaan

verderben

te gronde gaan

ver·ˈdor·ren [fɛɐ̯ˈdɔrən] CZ. cz. nieprzech.

verdorren

verdorren

verdorren

verdrogen

verdorren

dor worden

ver·ˈdie·nen [fɛɐ̯ˈdiːnən] CZ. cz. przech.

verdienen (als Verdienst bekommen)

verdienen

verdienen (zustehen)

aanspraak kunnen maken op

verdienen (zustehen)

recht hebben op

eine verdiente Person

een verdienstelijk persoon

das habe ich nicht um dich verdient!

dat heb ik niet aan jou verdiend!

ver·ˈdün·nen¹ [fɛɐ̯ˈdʏnən] CZ. cz. przech.

1. verdünnen:

verdünnen

verdunnen

verdünnen

dunner [o. ijler] maken

2. verdünnen (von Gewächsen):

verdünnen

verdunnen

verdünnen

uitdunnen

3. verdünnen:

verdünnen

spits laten toelopen

ver·ˈdan·ken¹ [fɛɐ̯ˈdaŋkn̩] CZ. cz. przech. (durch etw erhalten)

verdanken

te danken hebben

ver·ˈden·ken [fɛɐ̯ˈdɛŋkn̩] CZ. cz. przech. niereg. podn.

verdenken

kwalijk nemen

ver·ˈdun·keln¹ [fɛɐ̯ˈdʊŋkl̩n] CZ. cz. przech.

1. verdunkeln (verdüstern):

verdunkeln

verdonkeren

verdunkeln

verduisteren

verdunkeln

donker maken

2. verdunkeln (abdunkeln):

verdunkeln

verduisteren

verdunkeln

licht afschermen

3. verdunkeln przen. (verschleiern):

verdunkeln

versluieren

verdunkeln

verbergen