Tłumaczenia dla hasła „versneden“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈsan·den [fɛɐ̯ˈzandn̩] CZ. cz. nieprzech.

1. versanden:

versanden

verzanden

2. versanden przen.:

versanden

verzanden

versanden

vastlopen

versanden

doodlopen

ver·ˈsen·den CZ. cz. przech. niereg.

versenden

verzenden

versenden

versturen

ver·ˈschie·den [fɛɐ̯ˈʃiːdn̩] PRZYM.

1. verschieden (unterschiedlich):

verschieden

verschillend

verschieden

ongelijk

die verschiedensten Formen

de meest uiteenlopende vormen

2. verschieden (einige):

verschieden

verscheidene

verschieden

enige

verschiedene Mal(e) (mehrere)

verscheidene keren

Verschiedenes war noch unklar

enkele dingen waren nog onduidelijk

ver·ˈschei·den CZ. cz. nieprzech. niereg. podn.

verscheiden

overlijden

verscheiden

ontslapen

ver·ˈab·re·den¹ [fɛɐ̯ˈʔapreːdn̩] CZ. cz. przech.

verabreden

afspreken

ver·ˈschwen·den [fɛɐ̯ˈʃvɛndn̩] CZ. cz. przech.

verschwenden

verkwisten

verschwenden

verspillen

verschwenden

verdoen

keinen Blick an jdn verschwenden

iem geen blik waardig keuren

ver·ˈsa·gen¹ CZ. cz. nieprzech.

1. versagen (nicht erreichen):

versagen

falen

versagen

mislukken

2. versagen (nicht mehr funktionieren):

versagen

weigeren

versagen

het niet doen

sein Gedächtnis versagte

zijn geheugen liet hem in de steek

ver·ˈschul·den¹ CZ. cz. nieprzech.

verschulden

in de schulden raken

stark verschuldet sein

hoge schulden hebben

ver·ˈab·schie·den¹ [fɛɐ̯ˈʔapʃiːdn̩] CZ. cz. przech.

1. verabschieden (offiziell Abschied nehmen):

verabschieden

afscheid nemen van

verabschieden

uitgeleide doen

2. verabschieden (entlassen, kündigen):

verabschieden

ontslaan

verabschieden

ontslag geven

3. verabschieden (z. B. ein Gesetz):

verabschieden

aannemen

den Haushalt verabschieden

de begroting aannemen

ver·ˈschwin·den CZ. cz. nieprzech. niereg.

1. verschwinden (sich davonmachen, sich auflösen):

verschwinden

verdwijnen

eine verschwindende Minderheit

een uiterst kleine [o. minimale] minderheid

sie verschwindet neben ihm

ze verzinkt bij hem in 't niet

2. verschwinden pot. (nicht mehr da sein):

Geld verschwinden lassen

geld verduisteren

ver·ˈsnobt [fɛɐ̯ˈsnɔpt] PRZYM.

versnobt

snobistisch

Ver·ˈsa·gen <Versagens> RZ. r.n. kein l.mn.

1. Versagen:

Versagen

falen

Versagen

mislukking

Versagen

tekortkoming

menschliches Versagen

menselijk falen

2. Versagen:

Versagen

fout

Versagen

mankement r.n.

technisches Versagen

technisch mankement

technisches Versagen

technische fout

Ver·ˈschul·den RZ. r.n. kein l.mn.

Verschulden

schuld

ohne mein Verschulden

buiten mijn schuld

ver·ˈschie·den·ar·tig PRZYM.

verschiedenartig

verschillend

verschiedenartig

uiteenlopend

ver·schie·de·ner·ˈlei [-dənɐˈl͜ai ] PRZYM. ndm.

verschiedenerlei

allerlei

ver·ˈschie·dent·lich [-dn̩tlɪç] PRZYSŁ.

verschiedentlich (vereinzelt)

verscheidene keren

verschiedentlich (mehrmals)

meermaals

ˈgrund·ver·ˈschie·den PRZYM. emph

grundverschieden

totaal [o. volkomen] verschillend