Tłumaczenia dla hasła „verwatert“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈka·tert [fɛɐ̯ˈkaːtɐt] PRZYM. pot.

verkatert

katterig

verkatert

met een kater

ver·ˈdat·tert [fɛɐ̯ˈdatɐt] PRZYM. pot.

verdattert

beteuterd

verdattert

onthutst

verdattert

beduusd

Ver·ˈwal·ter(in) <Verwalters, Verwalter> [fɛɐ̯ˈvaltɐ] RZ. r.m.(r.ż.)

1. Verwalter:

Verwalter(in)

beheerder(beheerster) r.m. (r.ż.)

Verwalter(in)

rentmeester(rentmeesteres) r.m. (r.ż.)

Verwalter(in)

bewindvoerder(bewindvoerster) r.m. (r.ż.)

Verwalter(in)

administrateur(administratrice) r.m. (r.ż.)

2. Verwalter:

Verwalter(in)

bestuurder(bestuurster) r.m. (r.ż.)

Verwalter(in)

leider(leidster) r.m. (r.ż.)

ver·ˈwaist [fɛɐ̯ˈv͜aist] PRZYM. przen.

verwaist

leeg

verwaist

eenzaam

verwaist

verlaten

verwaist

vacant

eine verwaiste Wohnung

een onbewoond huis

ver·ˈwandt [fɛɐ̯ˈvant] PRZYM.

1. verwandt:

verwandt

verwant

verwandt

familie van

eng verwandt

van nabij [o. nauw] verwant

eng verwandt

naverwant

entfernt [o. weitläufig ] verwandt

in de verte familie van

entfernt [o. weitläufig ] verwandt

verre familie van

mit jdm verwandt sein

familie van iem zijn

2. verwandt przen.:

verwandt

verwant

verwandt

soortgelijk

sie haben viel Verwandtes

zij hebben veel met elkaar gemeen

ver·ˈwanzt [fɛɐ̯ˈvan͜tst] PRZYM.

verwanzt

onder de wandluis

verwanzt

vol wandluizen

ver·ˈwal·ten CZ. cz. przech.

1. verwalten INF.:

verwalten

beheren

verwalten

in beheer hebben

2. verwalten:

verwalten FIN., ADM.

besturen

verwalten FIN., ADM.

leiden

die Geschäfte verwalten

de zaken doen [o. leiden]

3. verwalten:

verwalten (bekleiden)

bekleden

verwalten (ausüben)

uitoefenen