niderlandzko » niemiecki

ge·streng [ɣəstrɛŋ] PRZYM.

on·der·bren·gen <bracht onder, h. ondergebracht> [ɔndərbrɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

2. onderbrengen (categoriseren):

bin·nen·bren·gen <bracht binnen, h. binnengebracht> [bɪnə(n)brɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

in·bren·gen <bracht in, h. ingebracht> [ɪmbrɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

1. inbrengen (naar binnen brengen):

2. inbrengen (inleggen):

3. inbrengen (afstaan voor de handelszaak):

4. inbrengen (meebrengen in een huwelijk):

aan·bren·gen <bracht aan, h. aangebracht> [ambrɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

5. aanbrengen (meebrengen in het huwelijk):

mee·bren·gen <bracht mee, h. meegebracht> [mebrɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

1. meebrengen (met zich brengen):

2. meebrengen (van nature vertonen):

over·bren·gen <bracht over, h. overgebracht> [ovərbrɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

3. overbrengen (verklikken):

6. overbrengen (voortplanten):

7. overbrengen (vertalen):

thuis·bren·gen <bracht thuis, h. thuisgebracht> [tœyzbrɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

1. thuisbrengen (naar, aan huis brengen):

2. thuisbrengen pot. (weten te plaatsen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski