W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Flusses“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

fles·sen: czasownik
flos·sen: czasownik
blus·sen: czasownik
plus·sen: czasownik
klus·sen: czasownik
jas·ses: wykrzyknik
fluks: przysłówek
fluï·de: rzeczownik
flu·weel: rzeczownik
flui·ten: czasownik
fles: rzeczownik
flesje: rzeczownik
flan·sen: czasownik
flit·sen: czasownik
haus·se: rzeczownik
kus·sen: rzeczownik
sus·sen: czasownik
tus·sen: przysłówek

Widzisz podobne wyniki: klussen , plussen , blussen , flossen , flessen , tussen , sussen , kussen , hausse , flitsen , flansen , flesje , fles , fluiten , fluweel , fluïde , fluks i jasses

fles·sen <fleste, h. geflest> [flɛsə(n)] CZ. cz. przech.

1. flessen (afzetten):

neppen pot.

(um etw) prellen

2. flessen (bedotten):

flos·sen <floste, h. geflost> [flɔsə(n)] CZ. cz. przech.

mit Zahnseide reinigen

blus·sen <bluste, h. geblust> [blʏsə(n)] CZ. cz. przech.

blussen kookk.

plus·sen <pluste, h. geplust> [plʏsə(n)] CZ. cz. nieprzech.

plussen (overwegen)

hin und her überlegen

plussen (rekenen)

hin und her rechnen

klus·sen <kluste, h. geklust> [klʏsə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. klussen (zwart bijverdienen):

schwarzarbeiten

2. klussen (klusjes verrichten):

kleine(re) Arbeiten erledigen

jas·ses [jɑsəs] WK

bah

fluks [flʏks] PRZYSŁ.

flugs

fluï·de RZ. r.n.

fluïde → fluïdum

Zobacz też fluïdum

fluï·dum [flywidʏm] RZ. r.n. geen l.mn.

1. fluïdum (uitvloeiende stof):

Fluidum r.n.

magnetisch fluïdum

magnetisches Fluidum

2. fluïdum nat.:

Fluid r.n.

flu·weel <flu|welen> [flywel] RZ. r.n.

Samt r.m.

geribd fluweel

Cordsamt r.m.

op fluweel zitten przen.

auf Rosen gebettet sein

zijden fluweel

Seidensamt r.m.

flui·ten¹ <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] CZ. cz. przech.

1. fluiten (geluid voortbrengen):

zijn hondje fluiten

(nach) seinem Hund pfeifen

2. fluiten (als scheidsrechter leiden):

fles <fles|sen> [flɛs] RZ. r.ż.

fles

Flasche r.ż.

zij is behoorlijk aan de fles

sie hängt an der Flasche pot.

Leidse fles nat.

Leidener Flasche

op flessen doen

in Flaschen abfüllen

de wijn op flessen

der Flaschenwein

een fles opentrekken

eine Flasche entkorken

op de fles gaan

flesje <flesje|s> RZ. r.n.

1. flesje (glazen buisje met vloeistof):

Ampulle r.ż.

2. flesje ((inhoud van) een flesje):

Flasche r.ż.

flan·sen <flanste, h. geflanst> [flɑnsə(n)] CZ. cz. przech.

hinhauen pot.

flansen (woorden)

zusammenschreiben pot.

flit·sen¹ <flitste, h./i. geflitst> [flɪtsə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. flitsen:

flitsen (zich snel voortbewegen: van personen)

flitsen (zich snel voortbewegen: van gedachten, verschijnselen e.d.)

flitsen (zich snel voortbewegen: van gedachten, verschijnselen e.d.)

flitsen (zich snel voortbewegen: van gedachten, verschijnselen e.d.)

2. flitsen (kort, fel licht geven):

er flitste een bliksemstraal in de lucht

ein Blitz durchzuckte den Himmel

haus·se <hausse|s> [hos] RZ. r.ż.

Hausse r.ż.

kus·sen¹ <kussen|s> [kʏsə(n)] RZ. r.n.

Kissen r.n.

kussen (zit- en ligmeubels)

Polster r.n.

kussen (zit- en ligmeubels)

Polsterung r.ż.

twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen

Mischehen gehen meistens in die Brüche

een veren kussen

ein Federkissen

sus·sen <suste, h. gesust> [sʏsə(n)] CZ. cz. przech.

sussen (kalmeren)

een kind in slaap sussen

ein Kind zum Schlafen bringen

zijn geweten in slaap sussen

sein Gewissen einschläfern [o. betäuben]

sussend tussenbeide komen

begütigend vermitteln

een twist sussen

einen Streit beschwichtigen

tus·sen¹ [tʏsə(n)] PRZYSŁ.

iem er (mooi) tussen nemen

jdn auf den Arm nehmen

als er maar niets tussen komt

wenn bloß nichts dazwischenkommt

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski