Tłumaczenia dla hasła „Kollegin“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ko·len [kolə(n)] RZ. l.mn.

kolen

Kohle r.ż. meist l.mn.

op hete kolen zitten przen.

(wie) auf glühenden Kohlen sitzen

kolen [o. stoken]

Kohle(n) feuern

kol·ken <kolkte, h. gekolkt> [kɔlkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

kolken

strudeln

kolken

wirbeln

een kolkende zee

eine schäumende [o. tobende] See

col·le·gi·aal <collegiale, collegialer, collegiaalst> [kɔleɣ(i)jal] PRZYM.

collegiaal

kollegial

met collegiale groet

mit kollegialem Gruß

on·col·le·gi·aal [ɔŋkɔleɣijal] PRZYM.

oncollegiaal

unkollegial

be·gin [bəɣɪn] RZ. r.n. geen l.mn.

1. begin (allereerste deel, tijd):

begin

Anfang r.m.

begin

Beginn r.m.

aan het begin

eingangs

aan het begin

zu Beginn

dat is het begin van het einde

das ist der Anfang vom Ende

in het begin

anfangs

het begin is er

der Anfang ist gemacht

van het begin af

von Anfang [o. Beginn] an

begin volgend jaar

Anfang kommenden Jahres

alle begin is moeilijk przysł.

aller Anfang ist schwer

een goed begin is het halve werk przysł.

frisch gewagt ist halb gewonnen

een goed begin is het halve werk przysł.

frisch begonnen, halb gewonnen

2. begin (oorsprong):

begin

Anfang r.m.

begin

Beginn r.m.

begin

Anbeginn r.m. form.

ver·ple·ging [vərpleɣɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. verpleging (het verplegen, verpleegd worden):

verpleging

Pflege r.ż.

2. verpleging (ziekenzorg):

verpleging

Krankenpflege r.ż.

zij gaat in de verpleging

sie wird Krankenschwester

kol·der [kɔldər] RZ. r.m. geen l.mn.

1. kolder:

kolder (nonsens)

Blödsinn r.m.

kolder (ergerlijk)

Humbug r.m.

kolder (ergerlijk)

Stuss r.m.

2. kolder (gemoedsgesteldheid):

kolder

Koller r.m.

3. kolder (hersenziekte):

kolder

Dummkoller r.m.

kolder

Koller r.m.

de kolder in het hoofd krijgen przen.

einen Koller kriegen [o. bekommen]

de kolder in het hoofd krijgen przen.

einen Rappel kriegen [o. bekommen]

ko·liek <koliek|en> [kolik] RZ. r.n. of r.ż.

koliek

Kolik r.ż.

ko·lo·nie <kolonie|s, kolo|niën> [koloni] RZ. r.ż.

1. kolonie (wingewest):

kolonie

Kolonie r.ż.

2. kolonie (stichting voor landontginning):

kolonie

Kolonie r.ż.

kolonie

Ansiedlung r.ż.

kolonie

Siedlung r.ż.

3. kolonie (vreemdelingen in een stad):

kolonie

Kolonie r.ż.

4. kolonie (inrichting voor kinderen):

kolonie

Kolonie r.ż.

kolonie

Ferienkolonie r.ż.

een kolonie (van) reigers

eine Kolonie von Reihern