Tłumaczenia dla hasła „Merkmale“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

merk·baar [mɛrɡbar] PRZYM.

merkbaar

spürbar

merkbaar

merkbar

merkbaar

merklich

merkbaar (zichtbaar)

sichtlich

werk·man <werk|lieden, werk|lui> [wɛrəkmɑn] RZ. r.m.

werkman

Arbeiter r.m.

werkman in loondienst

Lohnarbeiter r.m.

los werkman

Gelegenheitsarbeiter r.m.

merk·te·ken <merkteken|s, merkteken|en> [mɛrktekə(n)] RZ. r.n.

merkteken

Merkzeichen r.n.

merkteken

Kennzeichen r.n.

merk·loos [mɛrəklos] PRZYM.

merkloos

markenlos

enen·ma·le [enə(n)malə] PRZYSŁ.

ten enenmale

absolut

ten enenmale

völlig

dat is ten enenmale onmogelijk

das ist absolut unmöglich

mer·ken <merkte, h. gemerkt> [mɛrkə(n)] CZ. cz. przech.

1. merken (bemerken):

merken

(be)merken

merken

spüren

zonder iets te laten merken

ohne sich C. etw anmerken zu lassen

ze liet mij duidelijk merken dat het haar verveelde

sie ließ mich deutlich merken, dass es sie langweilte

2. merken (markeren):

merken

markieren

merken

kennzeichnen

schapen merken

Schafe markieren

me·rel <merel|s> [merəl] RZ. r.ż.

merel

Amsel r.ż.

mer·gel [mɛrɣəl] RZ. r.m. geen l.mn. geol.

mergel

Mergel r.m.

me·ri·te <merite|s> [meritə] RZ. r.ż.

merite

Wesen r.n.

merite (verdienste)

Verdienst r.n.

iets op zijn merites beoordelen

etw nach seinem Wert beurteilen

mer·rie <merrie|s> [mɛri] RZ. r.ż.

merrie

Stute r.ż.

kerk·mu·ziek [kɛrkmyzik] RZ. r.ż. geen l.mn.

kerkmuziek

Kirchenmusik r.ż.