Tłumaczenia dla hasła „Merkwort“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

werk·woord <werkwoord|en> [wɛrkwort] RZ. r.n.

werkwoord

Zeitwort r.n.

werkwoord

Tätigkeitswort r.n.

werkwoord

Verb r.n.

overgankelijke/onovergankelijke/wederkerende werkwoorden

transitive/intransitive/reflexive Verben

merk·loos [mɛrəklos] PRZYM.

merkloos

markenlos

mer·ken·dorp <merkendorp|en> RZ. r.n.

merkendorp

Factory-Outlet r.n.

merkendorp

Direktverkaufsstelle r.ż.

knak·worst <knakworst|en> [knɑkwɔrst] RZ. r.ż.

knakworst

Knackwurst r.ż.

rook·worst <rookworst|en> [rokwɔrst] RZ. r.ż.

rookworst

Rauchwurst r.ż.

merk·waar·dig <merkwaardige, merkwaardiger, merkwaardigst> [mɛrkwardəx] PRZYM.

1. merkwaardig (opmerkelijk):

merkwaardig

bemerkenswert

merkwaardig

außergewöhnlich

een merkwaardige persoonlijkheid

eine bemerkenswerte Persönlichkeit

2. merkwaardig (vreemd):

merkwaardig

seltsam

merkwaardig

merkwürdig

merkwaardig

komisch

een merkwaardige kerel

ein komischer Kerl

merk·baar [mɛrɡbar] PRZYM.

merkbaar

spürbar

merkbaar

merkbar

merkbaar

merklich

merkbaar (zichtbaar)

sichtlich

mer·ken <merkte, h. gemerkt> [mɛrkə(n)] CZ. cz. przech.

1. merken (bemerken):

merken

(be)merken

merken

spüren

zonder iets te laten merken

ohne sich C. etw anmerken zu lassen

ze liet mij duidelijk merken dat het haar verveelde

sie ließ mich deutlich merken, dass es sie langweilte

2. merken (markeren):

merken

markieren

merken

kennzeichnen

schapen merken

Schafe markieren

boek·worm RZ. r.m.

boekworm → boekenwurm

Zobacz też boekenwurm

boe·ken·wurm <boekenwurm|en> [bukə(n)wʏrm] RZ. r.m.

boekenwurm

Bücherwurm r.m.

boekenwurm (kind, jongere ook)

Leseratte r.ż.

werk·week <werk|weken> [wɛrkwek] RZ. r.ż.

1. werkweek (week m.b.t. de uren dat men werkt):

werkweek

Arbeitswoche r.ż.

veertigurige werkweek

Vierzigstundenwoche r.ż.

vijfdaagse werkweek

Fünftagewoche r.ż.

2. werkweek (school):

werkweek

≈ Landschulaufenthalt r.m.

werkweek

≈ Schullandheimaufenthalt r.m.

op [o. met ] werkweek gaan

≈ ins Schullandheim fahren