Tłumaczenia dla hasła „Reserven“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

re·ser·ve·ren <reserveerde, h. gereserveerd> [rezɛrverə(n)] CZ. cz. przech.

1. reserveren:

reserveren (afzonderlijk houden)

reservieren

reserveren (geld)

zurücklegen

de bedrijfswinst reserveren

den Betriebsgewinn einbehalten

een stoel voor zich laten reserveren

sich C. einen Stuhl reservieren lassen

een som reserveren voor

eine Summe zurücklegen für +B.

een tafel reserveren

einen Tisch bestellen

een tafel reserveren

einen Tisch reservieren lassen

2. reserveren (voorbehouden):

reserveren

sich C. vorbehalten

zich rechten reserveren

sich C. Rechte vorbehalten

3. reserveren (een bijzondere bestemming geven):

reserveren

reservieren

be·ster·ven¹ <bestierf, i. bestorven> [bəstɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. besterven (sterven):

besterven

ersterben

het woord bestierf op zijn lippen

das Wort erstarb ihm auf den Lippen

2. besterven (vlees):

besterven

abhängen

be·der·ven² <bedierf, i. bedorven> [bədɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech. (tot bederf overgaan)

bederven

verderben

re·ser·ve·band <reserveband|en> [rəzɛrvəbɑnt] RZ. r.m.

reserveband

Ersatzreifen r.m.

reserveband

Reservereifen r.m.

ver·ster·ven <verstierf, i. verstorven> [vərstɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

versterven

(sich in) Enthaltsamkeit [o. Askese] üben

versterven (om te kunnen sterven)

Nahrung und Flüssigkeit verweigern, um sterben zu können

weg·ster·ven <stierf weg, i. weggestorven> [wɛxstɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. wegsterven (onhoorbaar worden):

wegsterven

abklingen

wegsterven

verklingen

wegsterven

ausklingen

wegstervende voetstappen

verhallende Schritte

2. wegsterven (wegkwijnen):

wegsterven

dahinsterben form.

wegsterven

(da)hinsiechen form.

de zieke sterft langzaam weg

der Kranke siecht dahin form.

re·ser·voir <reservoir|s> [rezɛrvwar] RZ. r.n.

1. reservoir:

reservoir (vergaarbak)

Behälter r.m.

reservoir (vergaarbak)

Reservoir r.n. form.

reservoir (groot)

Sammelbecken r.n.

reservoir (van een closet)

Spülkasten r.m.

het drinkwater naar een reservoir leiden

das Trinkwasser in ein Sammelbecken leiten

2. reservoir (bewaarplaats van water):

reservoir

Speicherbecken r.n.

reservoir

Speicher r.m.

reservoir

Reservoir r.n. form.

water in een reservoir verzamelen

Wasser speichern

3. reservoir (verzameling personen):

reservoir

Reservoir r.n.

een reservoir van arbeidskrachten

ein Reservoir an Arbeitskräften

re·ser·vaat <reser|vaten> [rezɛrvat] RZ. r.n.

reservaat

Reservat r.n.

reservaat (voor fauna, flora)

Schutzgebiet r.n.

con·ser·ven [kɔnsɛrvə(n)] RZ. l.mn.

conserven

Konserve r.ż.

af·ster·ven <stierf af, i. afgestorven> [ɑfstɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

afsterven

absterben

over·er·ven¹ <erfde over, i. overgeërfd> [ovərɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

overerven (door erfenis op iem overgaan: zaak)

sich forterben

overerven (door erfenis op iem overgaan: eigenschap, ziekte e.d.)

sich vererben

ver·wer·ven <verwierf, h. verworven> [vərwɛrvə(n)] CZ. cz. przech.

verwerven

erwerben

zich iets verwerven

etw erwerben

ver·der·ven <verdierf, h. verdorven> [vərdɛrvə(n)] CZ. cz. przech.

verderven

verderben

re·ser·ve·wiel <reservewiel|en> [rəzɛrvəwil] RZ. r.n.

reservewiel

Reserverad r.n.

reservewiel

Ersatzrad r.n.