niderlandzko » niemiecki

aan·to·nen <toonde aan, h. aangetoond> [antonə(n)] CZ. cz. przech.

3. aantonen (tot uitdrukking brengen):

aan·te·ke·nen1 <tekende aan, h. aangetekend> [antekənə(n)] CZ. cz. przech.

2. aantekenen (vermelden):

aan·to·nend [antonənt] PRZYM.

ka·toe·nen [katunə(n)] PRZYM.

aan·be·nen <beende aan, h. aangebeend> [ambenə(n)] CZ. cz. nieprzech.

aan·die·nen2 <diende aan, h. aangediend> [andinə(n)] CZ. cz. przech. (aankondigen)

aan·tre·den2 <trad aan, i. aangetreden> [antredə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. aantreden (in een richting stappen):

2. aantreden (zich verzamelen):

3. aantreden (sneller voortgaan):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski